Duits-Nederlands woordenboek »

wo betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
die Wohnung [der Wohnung; die Wohnungen] Substantiv

kwartiersubstantief

logiessubstantief

onderkomensubstantief

woningsubstantief

das Wohnzimmer [des Wohnzimmers; die Wohnzimmer] Substantiv

huiskamero

woonkamero

zitkamero

Woiwod

stadhouderm

woiwodem

der Wolf [des Wolfs, des Wolfes, des Wolf; die lfe, —, die Wolfe, die Wolfs] Substantiv

wolfm

die lfin [der lfin; die lfinnen] Substantiv

wolvinsubstantief

das Wolfram [des Wolframs; —, die Wolframe, die Wolframs] Substantiv

wolfraamo

der Wolga [des Wolgas, des (der)Wolga; die Wolgas, —] Substantiv

Wolgasubstantief

die Wolke [der Wolke; die Wolken] Substantiv

wolk [wolken]substantief

Wolken-

bewolkt

onduidelijk

wolkig [wolkiger; am wolkigsten] Adjektiv

bewolktbijvoeglijk naamwoord

onduidelijkbijvoeglijk naamwoord

die Wolle [der Wolle; die Wollen] Substantiv

wolsubstantief

wollen [—; —] Adjektiv

willenbijvoeglijk naamwoord

die Wollust [der Wollust; die Wollüste] Substantiv

geilheidsubstantief

lustsubstantief

wellustsubstantief

womit

metwat

waardoorbijwoord

waarmeebijwoord

wonach

waarachterbijwoord

waarnabijwoord

waaropbijwoord

die Wonne [der Wonne; die Wonnen] Substantiv

geilheidsubstantief

lustsubstantief

vreugdesubstantief

wellustsubstantief

wonnig

zalig

woraus interrogative word

vanwatinterrogative word

waaruitinterrogative word

waarvaninterrogative word

worin

waarinbijwoord

waaropbijwoord

das Wort [des Wort(e)s; die rter/Worte] Substantiv

bewoordingo

2345