Duits-Nederlands woordenboek »

treffen betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
treffen [traf; hat/ist getroffen] (mit +D) Verb

halenv

inslaanv

rakenv

teisterenv

treffenv

das Treffen [des Treffens; die Treffen] Substantiv

houwo

klapo

schopo

slago

stooto

tiko

zutreffend [zutreffender; am zutreffendsten] Adjektiv

goedbijvoeglijk naamwoord

juistbijvoeglijk naamwoord

rechtbijvoeglijk naamwoord

antreffen Verb

aantreffenv

ontmoetenv

tegemoettredenv

tegenkomenv

treffenv

betreffen [betraf; hat betroffen] (Akkusativ) Verb

aangaanwerkwoord

betreffenwerkwoord

geldenwerkwoord

rakenwerkwoord

betreffend Adjektiv

aanbijvoeglijk naamwoord

aangaandebijvoeglijk naamwoord

betreffendebijvoeglijk naamwoord

metbijvoeglijk naamwoord

overbijvoeglijk naamwoord

vanbijvoeglijk naamwoord

den Unterbauch betreffend

abdominaalbijvoeglijk naamwoord

die Kochkunst betreffend

culinairbijvoeglijk naamwoord

Eintreffen

aankomstv

komstv

sich treffen

bijeenkomen

samenkomenwerkwoord

vergaderenwerkwoord

zusammentreffen [traf zusammen; ist zusammengetroffen] Verb

bijeenkomenwerkwoord

samenkomenwerkwoord

samenvallenwerkwoord

vergaderenwerkwoord

12