Nemčina | Holandčina |
---|---|
treffen [traf; hat/ist getroffen] (mit +D) Verb | |
das Treffen [des Treffens; die Treffen] Substantiv | houwo klapo slago tiko |
zutreffend [zutreffender; am zutreffendsten] Adjektiv | goedbijvoeglijk naamwoord juistbijvoeglijk naamwoord rechtbijvoeglijk naamwoord |
antreffen Verb | |
betreffen [betraf; hat betroffen] (Akkusativ) Verb | aangaanwerkwoord betreffenwerkwoord geldenwerkwoord rakenwerkwoord |
betreffend Adjektiv | aanbijvoeglijk naamwoord aangaandebijvoeglijk naamwoord betreffendebijvoeglijk naamwoord metbijvoeglijk naamwoord overbijvoeglijk naamwoord vanbijvoeglijk naamwoord |
den Unterbauch betreffend | abdominaalbijvoeglijk naamwoord |
die Kochkunst betreffend | culinairbijvoeglijk naamwoord |
Eintreffen | |
sich treffen | samenkomenwerkwoord vergaderenwerkwoord |
zusammentreffen [traf zusammen; ist zusammengetroffen] Verb | bijeenkomenwerkwoord samenkomenwerkwoord samenvallenwerkwoord vergaderenwerkwoord |