Duits | Nederlands |
---|---|
der Wirsing [des Wirsings; —] (Verwandte Form: Wirsingkohl) Substantiv | |
woher | vanwaarbijwoord waarvandaanbijwoord |
das Wohl [des Wohls, des Wohles; —] Substantiv | welo |
wohl Adverb | allichtbijwoord bepaaldbijwoord immersbijwoord misschienbijwoord mogelijkbijwoord mogelijkerwijsbijwoord nietminderdanbijwoord ongetwijfeldbijwoord somsbijwoord tochbijwoord vastbijwoord waarschijnlijkbijwoord welbijwoord weldegelijkbijwoord wellichtbijwoord zekerbijwoord |
wohlbeleibt Adjektiv | corpulentbijvoeglijk naamwoord gezetbijvoeglijk naamwoord zwaarlijvigbijvoeglijk naamwoord |
die Wohlfahrt [der Wohlfahrt; —] Substantiv | welvaartsubstantief welzijnsubstantief |
das Wohlgefallen [des Wohlgefallens; —] Substantiv | preto |
wohlgemeint | welgemeendbijvoeglijk naamwoord |
wohlgemut Adjektiv | goedgehumeurdbijvoeglijk naamwoord goedgeluimdbijvoeglijk naamwoord |
der Wohlgeruch [des Wohlgeruches, des Wohlgeruchs; die Wohlgerüche] Substantiv | |
der Wohlgeschmack Substantiv |