Duits-Nederlands woordenboek »

lügen betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
lügen [log; hat gelogen] Verb

liegenwerkwoord

abpflügen

afbrekenwerkwoord

afplukkenwerkwoord

afrukkenwerkwoord

plukken

wegscheurenwerkwoord

belügen [belog; hat belogen] Verb

liegenv

pflügen [pflügte; hat gepflügt] Verb

beploegenv

omploegenv

ploegenv