Duits-Nederlands woordenboek »

glaube betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
der Glaube [des Glaubens; —] Substantiv

geloofm

godsdienstm

religiem

glauben [glaubte; hat geglaubt] Verb

gelovenv

houdenvoorv

menenv

der Glauben [des Glaubens; —] Substantiv

geloofm

Glaubensgericht

auto-da-fe

kettergericht

ketterverbranding

Glaubenshandlung

auto-da-fe

kettergericht

ketterverbranding

der Glaubenssatz [des Glaubenssatzes; die Glaubenssätze] Substantiv

dogmam

leerstellingm

leerstukm

der Aberglaube [des Aberglaubens; —] Substantiv

bijgeloofm

der Gottesglaube Substantiv

deïsmesubstantief