Duits-Nederlands woordenboek »

geistlich betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
geistlich Adjektiv

geestelijkbijvoeglijk naamwoord

kerkelijkbijvoeglijk naamwoord

klerikaalbijvoeglijk naamwoord

die Geistliche [eine Geistliche; der/einer Geistlichen; die Geistlichen/zwei Geistliche] Substantiv

geestelijkem

pastoorm

pastorm

zielszorgerm

zielverzorgerm

die Geistlichkeit [der Geistlichkeit; —] Substantiv

clerussubstantief

geestelijkheidsubstantief