bald betekenis in Nederlands

Duits	Nederlands
bald [eher; am ehesten] Adjektiv	alrasbijvoeglijk naamwoord drabijvoeglijk naamwoord gauwbijvoeglijk naamwoord haastbijvoeglijk naamwoord spoedigbijvoeglijk naamwoord weldrabijvoeglijk naamwoord welhaastbijvoeglijk naamwoord
bald ... bald	nueens...danweer
der Baldachin [des Baldachins, des Baldachines; die Baldachine] Substantiv	baldakijnm draaghemelm hemelm troonhemelm
baldig [baldiger; am baldigsten] Adjektiv	alrasbijvoeglijk naamwoord drabijvoeglijk naamwoord gauwbijvoeglijk naamwoord haastbijvoeglijk naamwoord spoedigbijvoeglijk naamwoord weldrabijvoeglijk naamwoord welhaastbijvoeglijk naamwoord
der Baldrian [des Baldrians; die Baldriane] Substantiv	valeriaanm
alsbald Adverb	aanstondsbijwoord alrasbijwoord dadelijkbijwoord drabijwoord gauwbijwoord haastbijwoord meteenbijwoord opstaandevoetbijwoord schielijkbijwoord spoedigbijwoord subietbijwoord weldrabijwoord welhaastbijwoord zobijwoord

Zoek geschiedenis