dicţionar Olandez-German »

baar înseamnă în Germană

OlandezăGermană
drinkbaar bijvoeglijk naamwoord

genießbar [genießbarer; am genießbarsten]Adjektiv

edelachtbaar bijvoeglijk naamwoord

ehrbar [ehrbarer; am ehrbarsten]Adjektiv

eerbaar bijvoeglijk naamwoord

keusch [keuscher; am keuschesten]Adjektiv

sittsam [sittsamer; am sittsamsten]Adjektiv

tugendhaft [tugendhafter; am tugendhaftesten]Adjektiv

züchtig [züchtiger; am züchtigsten]Adjektiv

eerbaarheid substantief

die Zucht [der Zucht; die Zuchten]Substantiv

eetbaar bijvoeglijk naamwoord

eßbarAdjektiv

genießbar [genießbarer; am genießbarsten]Adjektiv

gangbaar bijvoeglijk naamwoord

gangbar [gangbarer; am gangbarsten]Adjektiv

rechtsgültigAdjektiv

routiniert [routinierter; am routiniertesten]Adjektiv

valid

gebaar substantief

die Gebärde [der Gebärde; die Gebärden]Substantiv

die Geste [der Geste; die Gesten]Substantiv

genaakbaar bijvoeglijk naamwoord

zugänglich [zugänglicher; am zugänglichsten]Adjektiv

genietbaar bijvoeglijk naamwoord

genießbar [genießbarer; am genießbarsten]Adjektiv

haalbaar bijvoeglijk naamwoord

ausführbarAdjektiv

haalbaar bijvoeglijk naamwoord
veraltend

tunlich [tunlicher; am tunlichsten]Adjektiv

hellebaard substantief

die Hellebarde [der Hellebarde; die Hellebarden]Substantiv

herkenbaar bijvoeglijk naamwoord

erkennbar [erkennbarer; am erkennbarsten]Adjektiv

hoorbaar bijvoeglijk naamwoord

hörbar [hörbarer; am hörbarsten]Adjektiv

kostbaar bijvoeglijk naamwoord

teuer [teurer; am teuersten]Adjektiv

leesbaar bijvoeglijk naamwoord

leserlich [leserlicher; am leserlichsten]Adjektiv

lichtontvlambaar bijvoeglijk naamwoord

entzündbarAdjektiv

maakbaar bijvoeglijk naamwoord
veraltend

tunlich [tunlicher; am tunlichsten]Adjektiv

merkbaar bijvoeglijk naamwoord

bemerkbarAdjektiv

middelbaar bijvoeglijk naamwoord

Mittel-

mittlereAdjektiv

mittlerer

mittleresAdjektiv

omkoopbaar bijvoeglijk naamwoord

bestechlig

onafscheidbaar bijvoeglijk naamwoord

untrennbarAdjektiv

onafwendbaar bijvoeglijk naamwoord

unvermeidlichAdjektiv

onbereikbaar bijvoeglijk naamwoord

unerschwinglich [unerschwinglicher; am unerschwinglichsten]Adjektiv

onbuigbaar bijvoeglijk naamwoord

unbeugsam [unbeugsamer; am unbeugsamsten]Adjektiv

ondankbaar bijvoeglijk naamwoord

undankbar [undankbarer; am undankbarsten]Adjektiv

ondenkbaar bijvoeglijk naamwoord

undenkbarAdjektiv

oneerbaar bijvoeglijk naamwoord

ausgelassen [ausgelassener; am ausgelassensten]Adjektiv

onfeilbaar bijvoeglijk naamwoord

unfehlbar [unfehlbarer; am unfehlbarsten]Adjektiv

123