dicţionar German-Olandez »

rad înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
das Rad [des Rad(e)s; die Räder] Substantiv

fietso

rado

rijwielo

tweewielero

wielo

radieren [radierte; hat radiert] Verb

krassenv

schrabbenv

schrapenv

schrappenv

der Radiergummi [des Radiergummis; die Radiergummis] Substantiv

stufm

vlakgomm

das Radieschen [des Radieschens; die Radieschen] Substantiv

radijso

radikal [radikaler; am radikalsten] Adjektiv

grondigbijvoeglijk naamwoord

ingrijpendbijvoeglijk naamwoord

radicaalbijvoeglijk naamwoord

vergaandbijvoeglijk naamwoord

das Radio [des Radios; die Radios] Substantiv

draadlozesubstantief

radiosubstantief

das Radium [des Radiums; —] Substantiv

radiumo

die Radtour [der Radtour; die Radtouren] Substantiv

fietstochtsubstantief

paradox [paradoxer; am paradoxesten] Adjektiv

paradoxaalbijvoeglijk naamwoord

sporadisch [sporadischer; am sporadischsten] Adjektiv

dungezaaidbijvoeglijk naamwoord

sporadischbijvoeglijk naamwoord

die Balustrade [der Balustrade; die Balustraden] Substantiv

baliesubstantief

balustradesubstantief

hekjesubstantief

leuningsubstantief

das Belgrad [Belgrad(s); —] (Hauptstadt von Serbien) Substantiv

Belgradoo

degradieren [degradierte; hat degradiert] Verb

degraderenv

verlagenwerkwoord

das Dreirad [des Dreirades, des Dreirads; die Dreiräder] Substantiv

driewielero

die Estrade [der Estrade; die Estraden] Substantiv

bestuursubstantief

leidingsubstantief

podiumsubstantief

tribunesubstantief

verhevenheidsubstantief

verhogingsubstantief

das Fahrrad [des Fahrrades, des Fahrrads; die Fahrräder] Substantiv

fietso

rijwielo

tweewielero

12