dicţionar German-Olandez »

fort înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
fortgehen [ging fort; ist fortgegangen] Verb

afgaanv

vertrekkenv

weggaanv

zichverwijderenv

fortjagen [jagte fort; hat fortgejagt] Verb

uitdrijvenwerkwoord

verdrijvenwerkwoord

verjagenwerkwoord

wegdrijvenwerkwoord

wegjagenwerkwoord

fortlassen [ließ fort; hat fortgelassen] Verb

indesteeklatenwerkwoord

latenvarenwerkwoord

verlatenwerkwoord

fortlaufen [lief fort; ist fortgelaufen] Verb

drossenwerkwoord

weglopenwerkwoord

wegrennenwerkwoord

zichuitdevoetenmakenwerkwoord

fortschaffen [schaffte fort; hat fortgeschafft] Verb

afschaffenv

eliminerenv

opdoekenv

uitmakenv

verwijderenv

wegdoenv

fortschicken [schickte fort; hat fortgeschickt] Verb

afzendenwerkwoord

uitsturenwerkwoord

versturenwerkwoord

verzendenwerkwoord

wegsturenwerkwoord

wegzendenwerkwoord

fortschreiten [schritt fort; ist fortgeschritten] Verb

opschietenv

veldwinnenv

vlottenv

vooruitgaanv

vorderenv

fortwerfen [warf fort; hat fortgeworfen] Verb

vergooienwerkwoord

weggooienwerkwoord

wegwerpenwerkwoord

das Fortkommen [des Fortkommens; —] Substantiv

voorsprongo

fortlocken

verleidenwerkwoord

weglokkenwerkwoord

fortnehmen

afnemenwerkwoord

123