Germană | Olandeză |
---|---|
die Ente [der Ente; die Enten] Substantiv | eendsubstantief |
entehren [entehrte; hat entehrt] Phrase | deeeraantastenvanwerkwoord onterenwerkwoord verguizenwerkwoord |
enteilen [enteilte; ist enteilt] Verb | heensnellenwerkwoord zichwegspoedenwerkwoord |
enterben [enterbte; hat enterbt] Verb | |
entern [enterte; hat/ist geentert] Phrase | overgaanwerkwoord overlopenwerkwoord overstekenwerkwoord |
das Abenteuer [des Abenteuers; die Abenteuer] Substantiv | |
der Abenteurer [des Abenteurers; die Abenteurer] Substantiv | |
der Abiturient [des Abiturienten; die Abiturienten] Substantiv | |
das Abonnement [des Abonnements; die Abonnements/Abonnemente] Substantiv | |
abstinent [abstinenter; am abstinentesten] Adjektiv | bezadigdbijvoeglijk naamwoord gereserveerdbijvoeglijk naamwoord matigbijvoeglijk naamwoord nuchterbijvoeglijk naamwoord soberbijvoeglijk naamwoord stemmigbijvoeglijk naamwoord |
der Advent [des Advents; die Advente] Substantiv | |
der Agent [des Agenten; die Agenten] Substantiv | dealer [dealers]m vertegenwoordiger [vertegenwoordigers]m |
der Akzent [des Akzentes/Akzents; die Akzente] Substantiv | |
die Alimente Substantiv | alimentatiemeervoud ondersteuningsgeldmeervoud uitkeringmeervoud |
eloquent [eloquenter; am eloquentesten] Adjektiv | welsprekendbijvoeglijk naamwoord |
evident [evidenter; am evidentesten] Adjektiv | apertbijvoeglijk naamwoord duidelijkbijvoeglijk naamwoord evidentbijvoeglijk naamwoord kennelijkbijvoeglijk naamwoord |