Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

legen bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
hinterlegen [hinterlegte; hat hinterlegt] Verb

inbewaringgevenv

inleggenv

der Kollege [des Kollegen; die Kollegen] Substantiv

ambtgenootm

collega [collega's]m

lahm legen

lamleggenwerkwoord

verlammenwerkwoord

mit Beschlag belegen

confisquerenwerkwoord

inbeslagnemen

konfiskeren

verbeurdverklarenwerkwoord

pflegen [pflegte; hat gepflegt] Verb

verplegenv

verzorgenv

zorgenvoorv

sich hinlegen

gaanliggen

zichneerleggen

zichuitstrekken

sich legen

gaanliggen

zichneerleggen

zichuitstrekken

sich überlegen

bedenkenwerkwoord

beschouwenwerkwoord

nadenkenwerkwoord

nagaanwerkwoord

overdenkenwerkwoord

overwegen

rekeninghoudenmet

wikken

zinnen

zinnenop

die Überlegenheit [der Überlegenheit; die Überlegenheiten] Substantiv

meerderheidsubstantief

overhandsubstantief

overwichtsubstantief

superioriteitsubstantief

unterliegen [unterlag; hat/ist unterlegen] Verb

denederlaaglijdenv

die Verlegenheit [der Verlegenheit; die Verlegenheiten] Substantiv

benardheidsubstantief

hindersubstantief

knelpuntsubstantief

penariesubstantief

verlegenheidsubstantief

wiederlegen

ontzenuwenwerkwoord

1234