Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

legen bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
legen [legte; hat gelegt] (Akkusativ) Verb

aanplantenwerkwoord

leggenwerkwoord

neerleggenwerkwoord

plaatsenwerkwoord

plantenwerkwoord

potenwerkwoord

situerenwerkwoord

stationerenwerkwoord

stekenwerkwoord

stellenwerkwoord

stoppenwerkwoord

vlijenwerkwoord

zettenwerkwoord

die Legende [der Legende; die Legenden] Substantiv

legendesubstantief

volksoverleveringsubstantief

entlegen [entlegener; am entlegensten] Adjektiv

afgelegenbijvoeglijk naamwoord

verbijvoeglijk naamwoord

verafbijvoeglijk naamwoord

verafgelegenbijvoeglijk naamwoord

ververwijderdbijvoeglijk naamwoord

verwijderdbijvoeglijk naamwoord

gelegen [gelegener; am gelegensten] Verb

doelmatigv

gemakkelijkv

gepastv

geschiktv

passendv

überlegen [überlegener; am überlegensten] Adjektiv

beraadslagenbijvoeglijk naamwoord

opperstebijvoeglijk naamwoord

overleggenbijvoeglijk naamwoord

prevalentbijvoeglijk naamwoord

superieurbijvoeglijk naamwoord

die Angelegenheit [der Angelegenheit; die Angelegenheiten] Substantiv

aangelegenheidsubstantief

affairesubstantief

dingsubstantief

zaaksubstantief

anlegen [legte an; hat angelegt] Verb

aanzettenv

ondersteunenv

schragenv

steunenv

stuttenv

12