Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

ehe bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
bestehen [bestand; hat bestanden] Verb

bestaanv

bestaanuitv

doorbijtenv

doorzettenv

voetbijstukhoudenv

volhardenv

volhoudenv

das Bestehen [des Bestehens; —] Substantiv

bestaano

zijno

bestehen aus

bestaanuit

Bethlehem

Bethlehemsubstantief

bevorstehen [stand bevor; hat bevorgestanden] Verb

bedreigenv

dreigenv

nabijkomenv

naderbijkomenv

naderenv

nadertredenv

bevorstehend Adjektiv

aanstaandbijvoeglijk naamwoord

eerstvolgendbijvoeglijk naamwoord

komendbijvoeglijk naamwoord

beziehen [bezog; hat bezogen] Verb

bekledenv

overtrekkenv

Dornschlehe

sleedoornvrucht

drehen [drehte; hat gedreht] Verb

draaienv

kerenv

omdraaienv

ronddraaienv

twijnenv

verbuigenv

verdraaienv

vertrekkenv

verwringenv

wendenv

wentelenv

wringenv

zwenkenv

Dschehenna

hel

durchgehen [ging durch; ist durchgegangen] Verb

afleggenv

aflopenv

doorgaanv

4567