Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

ehe bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
hineinziehen [zog hinein; hat hineingezogen] Verb

verstrikkenv

verwarrenv

verwikkelenv

hintergehen [hinterging; hat hintergangen] Verb

bedriegenv

misleidenv

im Zickzack gehen

zigzaggaan

zigzaggenwerkwoord

zigzagsgewijslopen

in Briefwechsel stehen

corresponderenwerkwoord

in die Ferien gehen

opvakantiegaan

insgeheim Adverb

heimelijkbijwoord

inhetgeheimbijwoord

privatimbijwoord

stiekembijwoord

stilletjesbijwoord

der Korkenzieher [des Korkenziehers; die Korkenzieher] Substantiv

kurketrekkerm

leerstehen

openstaanwerkwoord

vacantzijn

vacerenwerkwoord

vakantzijn

das Lehen [des Lehens; die Lehen] Substantiv

leeno

leengoedo

mißverstehen Verb

misvattenv

verkeerdbegrijpenv

nachsehen [sah nach; hat nachgesehen] Verb

aflezenv

checkenv

controlerenv

examinerenv

nakijkenv

nauwkeurigonderzoekenv

onderzoekenv

surveillerenv

toezienv

Nagelzieher

nijptang

Posten stehen

oppoststaan

posten

das Reh [des Rehs, des Rehes; die Rehe] Substantiv

reeo

die Schlehe [der Schlehe; die Schlehen] Substantiv

sleesubstantief

sleedoornsubstantief

sleedoornvruchtsubstantief

91011