Tyska | Holländska |
---|---|
zuschreiben [schrieb zu; hat zugeschrieben] Phrase | aanrekenenwerkwoord toedichtenwerkwoord toekennenwerkwoord toerekenenwerkwoord toeschrijvenwerkwoord wijtenwerkwoord |
zusehen [sah zu; hat zugesehen] Verb | |
zusprechen [sprach zu; hat zugesprochen] Verb | gunnenwerkwoord toekennenwerkwoord toeslaanwerkwoord toewijzenwerkwoord |
das Zugeständnis [des Zugeständnisses; die Zugeständnisse] Substantiv | |
zustellen [stellte zu; hat zugestellt] Verb | aanreikenwerkwoord overhandigenwerkwoord terhandstellenwerkwoord |
zustimmen [stimmte zu; hat zugestimmt] Verb | |
zustopfen [stopfte zu; hat zugestopft] Verb | dichtenwerkwoord dichtmakenwerkwoord stoppenwerkwoord toestoppenwerkwoord verstoppenwerkwoord volstoppenwerkwoord |
zugetan [zugetaner; am zugetansten] Adjektiv | aanhankelijkbijvoeglijk naamwoord gehechtbijvoeglijk naamwoord opofferingsgezindbijvoeglijk naamwoord toegenegenbijvoeglijk naamwoord |
zuteilen [teilte zu; hat zugeteilt] Verb | |
zutrauen [traute zu; hat zugetraut] Verb | toevertrouwenwerkwoord vertrouwenwerkwoord |