Tyska | Holländska |
---|---|
die Winde [der Winde; die Winden] Substantiv | hefboomsubstantief koevoetsubstantief spaaksubstantief zwengelsubstantief |
der Wind [des Winds, des Windes; die Winde] Substantiv | windm |
winden [wand; hat gewunden] Verb | |
geschwind [geschwinder; am geschwindesten] Adjektiv | gauwbijvoeglijk naamwoord gezwindbijvoeglijk naamwoord haastigbijvoeglijk naamwoord hardbijvoeglijk naamwoord inallerijlbijvoeglijk naamwoord schielijkbijvoeglijk naamwoord snelbijvoeglijk naamwoord spoedigbijvoeglijk naamwoord vlugbijvoeglijk naamwoord |
entschwinden [entschwand; ist entschwunden] Verb | |
das Gewinde [des Gewindes; die Gewinde] Substantiv | |
verschwinden [verschwand; ist verschwunden] Verb | |
überwinden [überwand; hat überwunden] Verb |