Tyska | Holländska |
---|---|
die Tat [der Tat; die Taten] Substantiv | actiesubstantief daadsubstantief handelingsubstantief prestatiesubstantief verrichtingsubstantief werkingsubstantief zetsubstantief |
tun [tat; hat getan] Verb | doenv |
antun [tat an; hat angetan] Verb | aandoenwerkwoord aanrichtenwerkwoord aantrekkenwerkwoord opleggenwerkwoord stichtenwerkwoord teweegbrengenwerkwoord veroorzakenwerkwoord |
der Tatar [des Tataren, des Tatars, des Tatares, des Tatar'ın; die Tataren, —, die TatarlarTatar'lar] Substantiv | |
tatarisch Adjektiv | Tataarsbijvoeglijk naamwoord |
die Tatkraft [der Tatkraft; —] Substantiv | arbeidsvermogensubstantief energiesubstantief futsubstantief spiritsubstantief veerkrachtsubstantief wilskrachtsubstantief |
die Tatsache [der Tatsache; die Tatsachen] Substantiv | feitsubstantief |
tatsächlich Adverb | daadwerkelijkbijwoord echtbijwoord effectiefbijwoord feitelijkbijwoord inderdaadbijwoord metterdaadbijwoord waarachtigbijwoord waarlijkbijwoord warempelbijwoord werkelijkbijwoord |