Tysk-Holländsk ordbok »

tür betyder på holländska

TyskaHolländska
die Tür [der Tür; die Türen] Substantiv

deursubstantief

portiersubstantief

der Türke [des Türken; die Türken] Substantiv

Turkm

die Türkei [Türkei; —] Substantiv

Turkijesubstantief

der Türkis [des Türkises; die Türkise] Substantiv

turkooism

türkisch [türkischer; am türkischsten] Adjektiv

Turksbijvoeglijk naamwoord

türkische Haremsdame

haremmeisje

odaliskv

die Türklinke [der Türklinke; die Türklinken] Substantiv

handvatsubstantief

hengselsubstantief

klinksubstantief

kruksubstantief

oorsubstantief

der Turm [des Turmes, des Turms; die Türme] Substantiv

torenm

natürlich [natürlicher; am natürlichsten] Adjektiv

natuurlijkbijvoeglijk naamwoord

uiteraardbijvoeglijk naamwoord

vannaturebijvoeglijk naamwoord

stürmisch [stürmischer; am stürmischsten] Adjektiv

dolbijvoeglijk naamwoord

doldriftigbijvoeglijk naamwoord

stormachtigbijvoeglijk naamwoord

verwoedbijvoeglijk naamwoord

woedendbijvoeglijk naamwoord

woestbijvoeglijk naamwoord

widernatürlich [widernatürlicher; am widernatürlichsten]

tegennatuurlijkbijvoeglijk naamwoord

übernatürlich [übernatürlicher; am übernatürlichsten] Adjektiv

bovennatuurlijkbijvoeglijk naamwoord

bestürtzt

bedremmeldbijvoeglijk naamwoord

beduusdbijvoeglijk naamwoord

beteuterdbijvoeglijk naamwoord

ontdaan

onthutst

verbijsterd

verbluft

verbouwereerd

verslagen

verstomdwerkwoord

bestürzt machen

onthutsenwerkwoord

ontstellenwerkwoord

ontzettenwerkwoord

verbijsteren

verbluffenwerkwoord

12