Tyska | Holländska |
---|---|
eindringen [drang ein; ist eingedrungen] (in +AKK) Verb | |
drängen [drängte; hat gedrängt] (auf +AKK) Verb | |
die Drängerei [der Drängerei; die Drängereien] Substantiv | gedrangsubstantief |
die das Drangsal [der Drangsal; die Drangsale] Substantiv | rampspoedsubstantief |
durchdringen [durchdrang; hat durchdrungen] Verb | |
entspringen [entsprang; ist entsprungen] Verb | |
erringen [errang; hat errungen] Verb | |
Frange | |
gedrängt Adjektiv | beknoptbijvoeglijk naamwoord bondigbijvoeglijk naamwoord dichtbijvoeglijk naamwoord dikbijvoeglijk naamwoord gebondenbijvoeglijk naamwoord kernachtigbijvoeglijk naamwoord kortbijvoeglijk naamwoord summierbijvoeglijk naamwoord zakelijkbijvoeglijk naamwoord |
das Gepränge [des Gepränges; —] Substantiv |