Tyska | Holländska |
---|---|
die Messe [der Messe; die Messen] Substantiv | eucharistievieringsubstantief jaarbeurssubstantief kermissubstantief marktsubstantief missubstantief |
messen [maß; hat gemessen] Verb | |
der Messer [des Messers; die Messer] Substantiv | mesm |
abmessen Verb | |
angemessen [angemessener; am angemessensten] Adjektiv | adequaatbijvoeglijk naamwoord betamelijkbijvoeglijk naamwoord bijbehorendbijvoeglijk naamwoord gepastbijvoeglijk naamwoord geschiktbijvoeglijk naamwoord passendbijvoeglijk naamwoord toepasselijkbijvoeglijk naamwoord |
aufmessen | afmetenwerkwoord opmetenwerkwoord opnemenwerkwoord roeienwerkwoord uitmetenwerkwoord |
beimessen [maß bei; hat beigemessen] Verb | |
der Durchmesser [des Durchmessers; die Durchmesser] Substantiv | |
das Federmesser [des Federmessers; die Federmesser] Substantiv |