eins betyder på holländska

Tyska	Holländska
einschreiten [schritt ein; ist eingeschritten gegen +AKK] Phrase	tussenbeidekomenwerkwoord
einschüchtern [schüchterte ein; hat eingeschüchtert] Verb	bangmakenv beangstigenv verschrikkenv vreesaanjagenv
einseitig [einseitiger; am einseitigsten] Adjektiv	eenzijdigbijvoeglijk naamwoord
einsenden [sandte ein; hat eingesandt] Verb	doentoekomenv opsturenv opzendenv sturenv verzendenv zendenv
einsetzen [setzte ein; hat eingesetzt] (für +AKK) Verb	aanleggenv fittenv indoenv inleggenv installerenv inzettenv
die Einsetzung [der Einsetzung; die Einsetzungen] Substantiv	inauguratiesubstantief
die Einsicht [der Einsicht; die Einsichten] Substantiv	aanbliksubstantief bliksubstantief kijksubstantief
einsichtsvoll	bevattelijk intelligentbijvoeglijk naamwoord knap snuggerbijvoeglijk naamwoord
der Einsiedler [des Einsiedlers; die Einsiedler] Substantiv	heremietm kluizenaarm
einspritzen [spritzte ein; hat eingespritzt] Verb	injecterenv inspuitenv
der Einspruch [des Einspruches/Einspruchs; die Einsprüche] Substantiv	bezwaarm protestm tegenwerpingm
Einspruch erheben	bestrijden betwistenwerkwoord protestaantekenen protesterenwerkwoord
einst Adverb	eenmaalbijwoord eensbijwoord ooitbijwoord

Sökhistorik