Tysk-Holländsk ordbok »

ei betyder på holländska

TyskaHolländska
das Ei [des Ei(e)s; die Eier] Substantiv

eio

die Eibe [der Eibe; die Eiben] Substantiv

ijfsubstantief

taxussubstantief

der Eibisch Substantiv

heemstm

die Eiche [der Eiche; die Eichen] Substantiv

eiksubstantief

die Eichel [der Eichel; die Eicheln] Substantiv

eikelsubstantief

der Eichelhäher [des Eichelhähers; die Eichelhäher] Substantiv

gaaim

Vlaamsegaaim

das Eichhorn Substantiv

eekhoorno

das Eichhörnchen [des Eichhörnchens; die Eichhörnchen] Substantiv

eekhoorno

der Eid [des Eids, des Eides; die Eide] Substantiv

bezweringm

eedm

der Eidam [des Eidams; die Eidame] Substantiv

schoonzoonm

der Eidbruch [des Eidbruches, des Eidbruchs; die Eidbrüche] Substantiv

eedbreukm

die Eidechse [der Eidechse; die Eidechsen] Substantiv

hagedissubstantief

die Eiderente [der Eiderente; die Eiderenten] Substantiv

eidereendsubstantief

der Eierstock [des Eierstocks, des Eierstockes; die Eierstöcke] Substantiv

eierstokm

der Eifer [des Eifers; —] Substantiv

ambitiem

ijverm

vuurm

die Eifersucht [der Eifersucht; —] Substantiv

jaloeziesubstantief

naijversubstantief

eifersüchtig [eifersüchtiger; am eifersüchtigsten] Adjektiv

jaloersbijvoeglijk naamwoord

naijverigbijvoeglijk naamwoord

eifrig [eifriger; am eifrigsten] Adjektiv

ambitieusbijvoeglijk naamwoord

ijverigbijvoeglijk naamwoord

noestbijvoeglijk naamwoord

volijverigbijvoeglijk naamwoord

vurigbijvoeglijk naamwoord

das Eigelb [des Eigelbs; die Eigelbe] Substantiv

dooiero

eierdooiero

eigeelo

eigen [eigener; am eigensten] Adjektiv

eigenbijvoeglijk naamwoord

die Eigenart [der Eigenart; die Eigenarten] Substantiv

bezitsubstantief

eigenschapsubstantief

die Eigenheit [der Eigenheit; die Eigenheiten] Substantiv

bezitsubstantief

eigenschapsubstantief

eigenmächtig [eigenmächtiger; am eigenmächtigsten] Adjektiv

arbitrairbijvoeglijk naamwoord

eigenmachtigbijvoeglijk naamwoord

willekeurigbijvoeglijk naamwoord

12