Tysk-Holländsk ordbok »

dach betyder på holländska

TyskaHolländska
das Dach [des Dachs, des Daches; die Dächer] Substantiv

dako

kapo

overkappingo

der Dachboden [des Dachbodens; die Dachböden] Substantiv

zolderm

die Dachrinne [der Dachrinne; die Dachrinnen] Substantiv

dakgootsubstantief

der Dachs [des Dachses; die Dachse] Substantiv

dasm

die Dachschindel [der Dachschindel; die Dachschindeln] Substantiv

dakplankjesubstantief

Dachstübchen

dakkamertjesubstantief

zolderkamerv

zolderkamertjesubstantief

denken [dachte; hat gedacht] (über +AKK) Verb

denkenv

abdachen [dachte ab; hat abgedacht] Verb

overkappenwerkwoord

overkoepelenwerkwoord

ausdenken [dachte aus; hat ausgedacht] Verb

bedenkenv

bekokstovenv

uitdenkenv

uitkienenv

verzinnenv

nachdenken [dachte nach; hat nachgedacht] (über +AKK) Verb

mediterenv

nadenkenv

peinzenv

zinnenv

der Dachziegel [des Dachziegels; die Dachziegel] Substantiv

dakpanm

panm

die Andacht [der Andacht; die Andachten] Substantiv

godsdienstigestemmingsubstantief

meditatiesubstantief

overdenkingsubstantief

der Baldachin [des Baldachins, des Baldachines; die Baldachine] Substantiv

baldakijnm

draaghemelm

hemelm

troonhemelm

bedenken [bedachte; hat bedacht] Verb

bedenkenv

nadenkenv

overdenkenv

wikkenv

zinnenv

zinnenopv

erdenken [erdachte; hat erdacht] Verb

bedenkenwerkwoord

bekokstovenwerkwoord

uitdenkenwerkwoord

12