Tysk-Holländsk ordbok »

bis betyder på holländska

TyskaHolländska
bis

binnenbijwoord

totvoegwoord

totdatvoegwoord

voor

der Bisam Substantiv

muskusm

Bisamspitzmaus

muskusspitsmuisv

der Bischof [des Bischofs; die Bischöfe] Substantiv

bisschopm

Biskaya

Biskajesubstantief

das Biskuit (auch der) [des Biskuit(e)s; die Biskuits/Biskuite] Substantiv

biscuitpl

der Bison [des Bisons; die Bisons] Substantiv

bizonm

Bisquit

biscuito

beißen [biss; hat gebissen] Verb

beitsenv

bijtenv

happenv

knauwenv

abbeißen [biss ab; hat abgebissen] Verb

afbijtenv

der Bissen [des Bissens; die Bissen] Substantiv

hapm

hapetenm

das Bister Substantiv

roetbruinm

roetzwartm

Bistouri

bistourim

operatiemes

das Bistum [des Bistums; die Bistümer] Substantiv

bisdomo

dioceeso

abergläubisch [abergläubischer; am abergläubischsten] Adjektiv

bijgelovigbijvoeglijk naamwoord

das Alibi [des Alibis; die Alibis] Substantiv

alibio

karibisch [karibischer; am karibischsten] Adjektiv

Caraïbischbijvoeglijk naamwoord

serbisch [serbischer; am serbischsten] Adjektiv

Servischbijvoeglijk naamwoord

arabisch Adjektiv

Arabischbijvoeglijk naamwoord

das Ägypten [Ägypten(s); —] (offiziell: Arabische Republik Ägypten) (arabischer Staat in Nordostafrika) Substantiv

Egypteo

sein [ich bin, du bist, er/sie/es ist, wir sind, ihr seid, sie sind; war/ ist gewesen] Verb

haarwerkwoord

verkerenwerkwoord

wezenwerkwoord

zichbevindenwerkwoord

zijnwerkwoord

der Eibisch Substantiv

heemstm

ein bischen

eenbeetje

eenweinig

enigszinsbijwoord

nogalbijwoord

12