Nemčina | Holandčina |
---|---|
geschlossen [geschlossener; am geschlossensten] Adjektiv | dikbijvoeglijk naamwoord gebondenbijvoeglijk naamwoord geslotenbijvoeglijk naamwoord toebijvoeglijk naamwoord |
beschließen [beschloss; hat beschlossen] Verb | |
sich entschließen [entschloss sich; hat sich entschlossen] Phrase | beslissenwerkwoord besluitenwerkwoord uitmakenwerkwoord zichvoornemenwerkwoord |
verschließen [verschloss; hat verschlossen] Verb |