macht znamená v Holandčina

Nemčina	Holandčina
die Macht [der Macht; die Mächte] Substantiv	heerschappijsubstantief machtsubstantief mogendheidsubstantief vermogensubstantief
Macht ausüben	machthebben
machen [machte; hat/ist gemacht] Verb	aanmakenv bedrijvenv doenv latenv latendoenv makenv uitbrengenv uitrichtenv uitvoerenv
aufmachen [machte auf; hat aufgemacht] Verb	opendoenv openenv openmakenv
einmachen [machte ein; hat eingemacht] Verb	inleggenv inmakenv konfijtenv
mitmachen [machte mit; hat mitgemacht] Verb	deelnemenv meedoenv meemakenv participerenv
zumachen [machte zu; hat zugemacht] Verb	dichtdoenv dichtmakenv sluitenv toedoenv
die Allmacht [der Allmacht] Substantiv	almachtsubstantief
in Ohnmacht fallen	bewusteloosraken bezwijmen flauwvallenwerkwoord inzwijmvallen
die Übermacht [der Übermacht; (Plural selten:) die Übermächte] Substantiv	meerderheidsubstantief overhandsubstantief overwichtsubstantief superioriteitsubstantief

História vyhľadávania