Nemčina-Holandčina slovník »

gar znamená v Holandčina

NemčinaHolandčina
die Gardine [der Gardine; die Gardinen] Substantiv

voorhangselsubstantief

der Gardist [des Gardisten; die Gardisten] Substantiv

bewaarderm

bewaker [bewakers]m

hoederm

wachtm

wachterm

gären [gärte/(selten:) gor; hat/ist gegoren/gegärt] Verb

fermenterenv

gistenv

werkenv

das Garn [des Garn(e)s; die Garne] Substantiv

draado

gareno

neto

netwerko

spinselo

garnieren [garnierte; hat garniert] Verb

afzettenv

beslaanv

garnerenv

stofferenv

uitmonsterenv

die Garnison [der Garnison; die Garnisonen] Substantiv

bezettingsubstantief

garnizoensubstantief

die Garnitur [der Garnitur; die Garnituren] Substantiv

garneringsubstantief

garnituursubstantief

stelletjesubstantief

der Garten [des Gartens; die Gärten] Substantiv

hofm

tuinm

Gartenammer

ortolaanm

die Kresse [der Kresse; die Kressen] (die Gartenkresse) Substantiv

bitterkerssubstantief

kerssubstantief

sterrekerssubstantief

der Spinat [des Spinat(e)s; die Spinate] (der Echte Spinat) (auch Gemüsespinat, Gartenspinat) Substantiv

spinaziem

der Gärtner [des Gärtners; die Gärtner] Substantiv

hovenierm

tuinierm

tuinmanm

die Gärung [der Gärung; die Gärungen] Substantiv

desemsubstantief

fermentsubstantief

gejaagdheidsubstantief

onrustsubstantief

rusteloosheidsubstantief

woeligheidsubstantief

123