eine znamená v Holandčina

Nemčina	Holandčina
der Reisende [ein Reisender; des/eines Reisenden; die Reisenden/zwei Reisende] Substantiv	reizigerm
eines Tages	eens opeenkeer
allgemein [allgemeiner; am allgemeinsten] Adjektiv	algemeenbijvoeglijk naamwoord gemeenschappelijkbijvoeglijk naamwoord generaalbijvoeglijk naamwoord gezamenlijkbijvoeglijk naamwoord
die Angelleine Substantiv	hengelsnoersubstantief simsubstantief snoersubstantief vislijnsubstantief vissnoersubstantief
anstecken [steckte an; hat angesteckt jemandem einen Ring] Verb	aanstekenv besmettenv infecterenv verpestenv
anscheinend Adverb	inschijnbijwoord naarhetschijntbijwoord ogenschijnlijkbijwoord schijnbaarbijwoord
der Anschein [des Anscheines/Anscheins] Substantiv	aanzienm schijnm
der Anteilschein [des Anteilscheines\|Anteilscheins; die Anteilscheine] Substantiv	aandeelm actiem
der Apfelwein [des Apfelweines/Apfelweins; die Apfelweine] Substantiv	appelwijnm ciderm
auf keiner Weise	geenszinsbijwoord ingeengeval opgeenenkelewijze
der Augenschein [des Augenschein(e)s; —] Substantiv	aanzienm gehoben schijnm gehoben
aus irgend einem Grunde	omdeeenofanderereden
aus keinem Grunde	nergensom omgeenenkelereden zomaarbijwoord zonderreden
ausweinen [weinte aus; hat ausgeweint] Phrase	uithuilenwerkwoord
der Backstein [des Backstein(e)s; die Backsteine] Substantiv	baksteenm bouwsteenm klinkerm

História vyhľadávania