Nederlands-Duits woordenboek »

slang betekenis in Duits

NederlandsDuits
slang substantief

die Gaunersprache [der Gaunersprache; die Gaunersprachen]Substantiv

die Schlange [der Schlange; die Schlangen]Substantiv

slang m

der Slang [des Slangs; die Slangs]Substantiv

esculaapslang

Hausschlange