Nederlands-Duits woordenboek »

preek betekenis in Duits

NederlandsDuits
preek substantief

die Predigt [der Predigt; die Predigten]Substantiv

datspreektvanzelf bijvoeglijk naamwoord

verständlich [verständlicher; am verständlichsten]Adjektiv

spreekbeurt m

der Vortrag [des Vortrags, des Vortrages; die Vorträge]Substantiv

spreekgestoelte substantief

die Kanzel [der Kanzel; die Kanzeln]Substantiv

spreekgestoelte pl

der Katheder [des Katheders; die Katheder]Substantiv

spreekwoord o

das Sprichwort [des Sprichwortes, des Sprichworts; die Sprichwörter]Substantiv

spreekwoordelijk bijvoeglijk naamwoord

sprichwörtlichAdjektiv

Zoek geschiedenis