Nederlands-Duits woordenboek »

plaats betekenis in Duits

NederlandsDuits
binnenplaats m

der Hof [des Hofs, des Hofes; die Höfe]Substantiv

binnenplaats v

Hofraum

deplaatsinnemenvan v

ablösen [löste ab; hat abgelöst]Verb

ersetzen [ersetzte; hat ersetzt]Verb

hierterplaatse bijvoeglijk naamwoord

hiesigAdjektiv

inplaatsvan

statt

inplaatsvan phrase

an Stelle vonPhrase

inplaatsvan voegwoord

anstattKonjunktion

kampplaats substantief

die Arena [der Arena; die Arenen]Substantiv

kampplaats m

der Kampfplatz [des Kampfplatzes; die Kampfplätze]Substantiv

marktplaats m

der Basar [des Basars; die Basare]Substantiv

der Markt [des Markt(e)s; die Märkte]Substantiv

der Marktplatz [des Marktplatzes; die Marktplätze]Substantiv

marktplaats o

das Warenhaus [des Warenhauses; die Warenhäuser]Substantiv

opslagplaats substantief

die Gewahrsam [der Gewahrsams|Gewahrsams; die Gewahrsame]Substantiv

overnachtingsplaats o

das Stadium [des Stadiums; die Stadien]Substantiv

pleisterplaats substantief

die Haltestelle [der Haltestelle; die Haltestellen]Substantiv

schuilplaats substantief

die Zuflucht [der Zuflucht; die]Substantiv

schuilplaats o

das Asyl [des Asyls; die Asyle]Substantiv

das Hospiz [des Hospizes; die Hospize]Substantiv

schuilplaats v

Freistätte

slaapplaats o

das SchlafgemachSubstantiv

stookplaats substantief

die Esse [der Esse; die Essen, —]Substantiv

stookplaats m

der Herd [des Herd(e)s; die Herde]Substantiv

stookplaats o

der Kamin [des Kamins; die Kamine]Substantiv

stopplaats substantief

die Haltestelle [der Haltestelle; die Haltestellen]Substantiv

vakantieplaats m

der Ferienort [des Ferienortes, Ferienorts; die Ferienorte]Substantiv

vrijplaats substantief

die Zufluchtsstätte [der Zufluchtsstätte; die Zufluchtsstätten]Substantiv

vrijplaats o

das Asyl [des Asyls; die Asyle]Substantiv

wandelplaats o

das Foyer [des Foyers; die Foyers]Substantiv

werkplaats substantief

die Werkstatt [der Werkstatt; die Werkstätten]Substantiv

werkplaats o

das Atelier [des Ateliers; die Ateliers]Substantiv

woonplaats m

der Wohnort [des Wohnortes, des Wohnorts; die Wohnorte]Substantiv

der Wohnsitz [des Wohnsitzes; die Wohnsitze]Substantiv

12