Nederlands-Duits woordenboek »

natuur betekenis in Duits

NederlandsDuits
natuur substantief

die NaturSubstantiv

natuurkunde substantief

die Physik [der Physik; —]Substantiv

natuurlijk bijvoeglijk naamwoord

natürlich [natürlicher; am natürlichsten]Adjektiv

verständlich [verständlicher; am verständlichsten]Adjektiv

bovennatuurlijk bijvoeglijk naamwoord

übernatürlich [übernatürlicher; am übernatürlichsten]Adjektiv

grotenatuurramp

Klystier

grotenatuurramp substantief

die Wasserflut [der Wasserflut; die Wasserfluten]Substantiv

onnatuurlijkheid

Gezier

tegennatuurlijk bijvoeglijk naamwoord

widernatürlich [widernatürlicher; am widernatürlichsten]