Nederlands-Duits woordenboek »

maan betekenis in Duits

NederlandsDuits
maan m

der Mond [des Mondes, des Monds; die Monde]Substantiv

maand m

der Monat [des Monates, des Monats; die Monate]Substantiv

maandag m

der Montag [des Montag(e)s; die Montage]Substantiv

maandstonden substantief

die Menstruation [der Menstruation; die Menstruationen]Substantiv

maanziek bijvoeglijk naamwoord

mondsüchtigAdjektiv

Birmaans bijvoeglijk naamwoord

birmanischAdjektiv

bloeimaand m

der Mai [des Mai(e)s/Mai/(dichterisch auch noch:) Maien; die Maie (Plural selten]Substantiv

brahmaan m

der Brahmane [des Brahmanen; die Brahmanen]Substantiv

Germaan m

der Germane [des Germanen; die Germanen]Substantiv

grasmaand m

der April [des April[s]; die Aprile (Plural selten)]Substantiv

humaan bijvoeglijk naamwoord

human [humaner; am humansten]Adjektiv

menschenfreundlichAdjektiv

menschlich [menschlicher; am menschlichsten]Adjektiv

komaan interjection

nu

nun

nun wohl

lentemaand m

der März [des März(es)/(dichterisch auch noch:) Märzen; (Plural selten:) die Märze]Substantiv

louwmaand m

der Januar [des Januars; die Januare]Substantiv

oogstmaand m

der August [des August/Augustes/Augusts; die Auguste]Substantiv

slachtmaand m

der November [des Novembers; die November]Substantiv

sprokkelmaand m

der Februar [des Februar, des Februars; die Februare]Substantiv

vastevormaannemen

feste Formen annehmen

vermaan substantief

die Ermahnung [der Ermahnung; die Ermahnungen]Substantiv

vermaan m

der Zuspruch [des Zuspruches|Zuspruchs; die Zusprüche]Substantiv

vollemaan m

der Vollmond [des Vollmondes, des Vollmonds; die Vollmonde]Substantiv

wijnmaand m

der Oktober [des Oktober, des Oktobers; die Oktober]Substantiv

zomermaand m

der Juni [des Juni, des Junis; die Junis]Substantiv