instrument betekenis in Duits

Nederlands	Duits
instrument o	das Instrument [des Instrument(e)s; die Instrumente]Substantiv das Werkzeug [des Werkzeuges, des Werkzeugs; die Werkzeuge]Substantiv
instrumentenbord o	das Paneel [des Paneels; die Paneele]Substantiv

Nederlands

Duits

instrument o

das Instrument [des Instrument(e)s; die Instrumente]Substantiv

das Werkzeug [des Werkzeuges, des Werkzeugs; die Werkzeuge]Substantiv

instrumentenbord o

das Paneel [des Paneels; die Paneele]Substantiv

Zoek geschiedenis