Holländska | Tyska |
---|---|
weten substantief | die Kenntnis [der Kenntnis; die Kenntnisse]Substantiv die Wissenschaft [der Wissenschaft; die Wissenschaften]Substantiv |
weten o | das Wissen [des Wissens; —]Substantiv |
weten v | wissen [wusste, hat gewusst]Verb |
wetens bijvoeglijk naamwoord | absichtlichAdjektiv |
wetenschap substantief | die Wissenschaft [der Wissenschaft; die Wissenschaften]Substantiv |
wetenschappelijk bijvoeglijk naamwoord | wissenschaftlich [wissenschaftlicher; am wissenschaftlichsten]Adjektiv |
alwetend bijvoeglijk naamwoord | allwissendAdjektiv |
geweten o | das Gewissen [des Gewissens; die Gewissen]Substantiv |
gewetenloos bijvoeglijk naamwoord | gewissenlosAdjektiv |
gewetensbezwaar m | der Skrupel [des Skrupels; die Skrupel]Substantiv |
gewetensvol bijvoeglijk naamwoord | gewissenhaft [gewissenhafter; am gewissenhaftesten]Adjektiv |
gewetenswroeging m | der GewissensbißSubstantiv |
medeweten substantief | die Kenntnis [der Kenntnis; die Kenntnisse]Substantiv die Wissenschaft [der Wissenschaft; die Wissenschaften]Substantiv |
medeweten o | das Wissen [des Wissens; —]Substantiv |
onwetend bijvoeglijk naamwoord | unwissend [unwissender; am unwissendsten]Adjektiv |
taalwetenschap substantief | die Linguistik [der Linguistik; —]Substantiv |
teweten bijwoord | zwarAdverb |
zweten werkwoord | schwitzen [schwitzte; hat geschwitzt]Verb |