Holandčina-Nemčina slovník »

leen znamená v Nemčina

HolandčinaNemčina
leen o

das Lehen [des Lehens; die Lehen]Substantiv

leengoed o

das Lehen [des Lehens; die Lehen]Substantiv

leenman m

der Lehnsmann [des Lehnsmanns, des Lehnsmannes; die Lehnsmänner, die Lehnsleute, die Lehnsmannen]Substantiv

der Vasall [des Vasallen; die Vasallen]Substantiv

acetyleen o

das Azetylen [des Azetylens]Substantiv

alleen substantief

der nur [des nura; die nury]

alleen bijvoeglijk naamwoord

alleinigAdjektiv

alleen bijwoord

alleinAdverb

bloßAdverb

einzigAdverb

erstAdverb

lediglichAdverb

alleenhandel o

das Monopol [des Monopols; die Monopole]Substantiv

alleenheerschappij

Selbstherrschaft

alleenheerschappij substantief

die Autokratie [der Autokratie; die Autokratien]Substantiv

alleenheerser m

der Autokrat [des Autokraten; die Autokraten]Substantiv

Selbstherrscher

alleenspraak m

der Monolog [des Monologs, des Monologes; die Monologe]Substantiv

alleenvooringewijden bijvoeglijk naamwoord

esoterisch [esoterischer; am esoterischsten]Adjektiv

Chileen m

der Chilene [des Chilenen; die Chilenen]Substantiv

Chileens bijvoeglijk naamwoord

chilenisch [chilenischer; am chilenischsten]Adjektiv

Helleens bijvoeglijk naamwoord

altgriechischAdjektiv

hellenischAdjektiv

naftaleen o

Naphtalin

spleen m

der Spleen [des Spleens; die Spleens]Substantiv

teleen bijwoord

leihweiseAdverb

weleens bijwoord

ehemalsAdverb

einmal

einstAdverb

einstens

einstmals

irgendwannAdverb

je

jemalsAdverb

manchmalAdverb

História vyhľadávania