Engels-Nederlands woordenboek »

nab betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
impressionable (easily influenced)
adjective
[UK: ɪm.ˈpre.ʃə.nəb.l̩]
[US: ˌɪm.ˈpre.ʃə.nəb.l̩]

ontvankelijkbijvoeglijk naamwoord

inability [inabilities] (lack of the ability to do something; incapability)
noun
[UK: ˌɪ.nə.ˈbɪ.lɪ.ti]
[US: ˌɪ.nə.ˈbɪ.lə.ti]

impotentiesubstantief

onvermogensubstantief

inalienable (incapable of being alienated, surrendered, or transferred to another; not alienable)
adjective
[UK: ˌɪn.ˈeɪ.lɪə.nəb.l̩]
[US: ˌɪ.ˈneɪ.ljə.nəb.l̩]

onvervreemdbaarbijvoeglijk naamwoord

incunabulum [incunabula] (book, sheet or image)
noun
[UK: ɪnkʌnˈabjʊləm]
[US: ɪnkʌnˈæbjʊləm]

wiegendruksubstantief
{m}

indeclinable (not grammatically declinable)
adjective
[UK: ˌɪn.dɪ.ˈklaɪ.nəbl]
[US: ɪn.dɪ.ˈklaɪ.nə.bəl]

onverbuigbaarbijvoeglijk naamwoord

inexpugnable (impregnable, unconquerable)
adjective
[UK: ˌɪ.nɪks.ˈpʌɡ.nəbl]
[US: ˌɪ.nɪk.ˈspʌɡ.nə.bəl]

ongenaakbaarbijvoeglijk naamwoord

oninneembaarbijvoeglijk naamwoord

onneembaarbijvoeglijk naamwoord

objectionable (offensive)
adjective
[UK: əb.ˈdʒek.ʃnəb.l̩]
[US: əb.ˈdʒek.ʃə.nəb.l̩]

aanstotelijkbijvoeglijk naamwoord

afkeurenswaardigbijvoeglijk naamwoord

bezwaarlijkbijvoeglijk naamwoord

laakbaarbijvoeglijk naamwoord

onaangenaambijvoeglijk naamwoord

obtainable (capable of being obtained)
adjective
[UK: əb.ˈteɪ.nəb.l̩]
[US: əb.ˈteɪ.nəb.l̩]

beschikbaarbijvoeglijk naamwoord

verkrijgbaarbijvoeglijk naamwoord

Osnabrück (city in Lower Saxony)
proper noun

Osenbruggeeigennam

Osnabrückeigennam

Osnabruggeeigennam

questionable (of dubious respectability or morality)
adjective
[UK: ˈkwes.tʃə.nəb.l̩]
[US: ˈkwes.tʃə.nəb.l̩]

verdachtbijvoeglijk naamwoord

questionable (problematic; open to doubt or challenge)
adjective
[UK: ˈkwes.tʃə.nəb.l̩]
[US: ˈkwes.tʃə.nəb.l̩]

twijfelachtigbijvoeglijk naamwoord

reasonably (in accordance with reason)
adverb
[UK: ˈriːz.nə.bli]
[US: ˈriː.zə.nə.bli]

redelijkerwijsbijwoord

reasonably (not extremely)
adverb
[UK: ˈriːz.nə.bli]
[US: ˈriː.zə.nə.bli]

redelijkbijwoord

sustainability (ability to sustain something)
noun
[UK: sə.ˈsteɪ.nəb.l̩]
[US: sə.ˌste.nə.ˈbɪ.lə.ti]

houdbaarheidsubstantief
{f}

sustainability (ecological sense)
noun
[UK: sə.ˈsteɪ.nəb.l̩]
[US: sə.ˌste.nə.ˈbɪ.lə.ti]

duurzaamheidsubstantief

sustainable (able to be sustained: environmental term)
adjective
[UK: sə.ˈsteɪ.nəb.l̩]
[US: sə.ˈsteɪ.nəb.l̩]

duurzaambijvoeglijk naamwoord

verantwoordbijvoeglijk naamwoord

sustainable adjective
[UK: sə.ˈsteɪ.nəb.l̩]
[US: sə.ˈsteɪ.nəb.l̩]

toelaatbaarbijvoeglijk naamwoord

vernieuwbaarbijvoeglijk naamwoord

sustainable development (development seeking to economic growth while ensuring future generations' ability to do the same, by not exceeding natural regenerative capacity)
noun
[UK: sə.ˈsteɪ.nəb.l̩ dɪ.ˈve.ləp.mənt]
[US: sə.ˈsteɪ.nəb.l̩ dɪ.ˈve.ləp.mənt]

duurzame ontwikkelingsubstantief
{f}

tenable (of a theory, argument etc: capable of being maintained or justified; well-founded)
adjective
[UK: ˈte.nəb.l̩]
[US: ˈte.nəb.l̩]

houdbaarbijvoeglijk naamwoord

tetrahydrocannabinol (THC)
noun
[UK: tˈetrəhˌaɪdrəkˌanəbˌɪnɒl]
[US: tˈetrəhˌaɪdrəkˌænəbˌɪnɑːl]

tetrahydrocannabinolsubstantief
{m}

unabated (continuing at full strength)
adjective
[UK: ˌʌ.nə.ˈbeɪ.tɪd]
[US: ˌʌ.nə.ˈbeɪ.təd]

onverminderdbijvoeglijk naamwoord

unable (not able)
adjective
[UK: ʌn.ˈeɪb.l̩]
[US: ʌ.ˈneɪb.l̩]

niet in staatbijvoeglijk naamwoord

onbekwaambijvoeglijk naamwoord

unconscionable (excessive)
adjective
[UK: ʌnˈk.ɒn.ʃə.nəb.l̩]
[US: ʌnˈk.ɑːn.ʃə.nəb.l̩]

excessiefbijvoeglijk naamwoord

overdrevenbijvoeglijk naamwoord

unconscionable (not conscionable; unscrupulous)
adjective
[UK: ʌnˈk.ɒn.ʃə.nəb.l̩]
[US: ʌnˈk.ɑːn.ʃə.nəb.l̩]

gewetenloosbijvoeglijk naamwoord

onbillijkbijvoeglijk naamwoord

unexceptionable (beyond reproach)
adjective
[UK: ˌʌ.nɪk.ˈsep.ʃə.nəb.l̩]
[US: ˌʌ.nɪk.ˈsep.ʃə.nəb.l̩]

onberispelijkbijvoeglijk naamwoord

123

Zoek geschiedenis