Engels-Nederlands woordenboek »

ling betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
bristle [bristled, bristling, bristles] (to be on one's guard)
verb
[UK: ˈbrɪs.l̩]
[US: ˈbrɪs.l̩]

recht overeind staanwerkwoord

stekelig reagerenwerkwoord

broil [broiled, broiling, broils] (to cook by direct, radiant heat)
verb
[UK: brɔɪl]
[US: ˌbrɔɪl]

grillenwerkwoord

buckling (smoked herring)
noun
[UK: ˈbʌk.l̩.ɪŋ]
[US: ˈbʌk.l̩.ɪŋ]

bokkingsubstantief

bundle [bundled, bundling, bundles] (intransitive: to dress warmly)
verb
[UK: ˈbʌn.dl̩]
[US: ˈbʌn.dl̩]

zich induffelenwerkwoord

bundle [bundled, bundling, bundles] (intransitive: to hurry)
verb
[UK: ˈbʌn.dl̩]
[US: ˈbʌn.dl̩]

drummenwerkwoord

snellenwerkwoord

bundle [bundled, bundling, bundles] (to dress someone warmly)
verb
[UK: ˈbʌn.dl̩]
[US: ˈbʌn.dl̩]

induffelenwerkwoord

bundle [bundled, bundling, bundles] (to hustle, dispatch quickly)
verb
[UK: ˈbʌn.dl̩]
[US: ˈbʌn.dl̩]

buitenwerkenwerkwoord

wegwerkenwerkwoord

bundle [bundled, bundling, bundles] (to tie or wrap together)
verb
[UK: ˈbʌn.dl̩]
[US: ˈbʌn.dl̩]

aaneenbindenwerkwoord

bundelenwerkwoord

samenbindenwerkwoord

bungling (incompetence)
noun
[UK: ˈbʌŋ.ɡl̩ɪŋ]
[US: ˈbʌŋ.ɡl̩ɪŋ]

incompetentsubstantief

onbekwaamsubstantief

bungle [bungled, bungling, bungles] (to incompetently perform (a task); to ruin (something) through incompetent action, see also: botch up; bumble)
verb
[UK: ˈbʌŋ.ɡl̩]
[US: ˈbʌŋ.ɡl̩]

verknoeienwerkwoord

cable [cabled, cabling, cables] (fasten (as if) with cable(s))
verb
[UK: ˈkeɪb.l̩]
[US: ˈkeɪb.l̩]

kabelenwerkwoord

cable [cabled, cabling, cables] (provide with cable(s))
verb
[UK: ˈkeɪb.l̩]
[US: ˈkeɪb.l̩]

bekabelenwerkwoord

cablerenwerkwoord

cackle [cackled, cackling, cackles] (to laugh with a sound similar to a hen's cry)
verb
[UK: ˈkæk.l̩]
[US: ˈkæk.l̩]

kakellachenwerkwoord

snaterlachenwerkwoord

cackle [cackled, cackling, cackles] (to make a sharp, broken noise or cry, as a hen or goose does)
verb
[UK: ˈkæk.l̩]
[US: ˈkæk.l̩]

gaggelenwerkwoord

kakelenwerkwoord

snaterenwerkwoord

cackling goose (Branta hutchinsii)
noun

kleine Canadese ganssubstantief
{f}

call [called, calling, calls] (to contact by telephone)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

opbellenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to cry or shout)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

schreeuwenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to jump to another part of a program)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

aanroepenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to match or equal the amount of poker chips in the pot as the player that bet)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

meegaanwerkwoord

call [called, calling, calls] (to name or refer to)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

noemenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to pay a social visit)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

bezoekenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to request, summon, or beckon)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

roepenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to require, demand)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

vragen omwerkwoord

calling name (name by which a person is identified in conversation)
noun

roepnaamsubstantief

cancel [cancelled, cancelling, cancels] (cross out)
verb
[UK: ˈkæn.səl]
[US: ˈkæn.səl]

doorhalenwerkwoord

cancel [cancelled, cancelling, cancels] (invalidate, annul)
verb
[UK: ˈkæn.səl]
[US: ˈkæn.səl]

annulerenwerkwoord

cancel [cancelled, cancelling, cancels] (remove a common factor)
verb
[UK: ˈkæn.səl]
[US: ˈkæn.səl]

schrappenwerkwoord

Carolingian (of or pertaining to the Frankish dynasty)
adjective
[UK: ˌke.rə.ˈlɪn.dʒiən]
[US: ˌke.rə.ˈlɪn.dʒiən]

Karolingischebijvoeglijk naamwoord

castling (move in chess)
noun
[UK: ˈkɑːs.l̩.ɪŋ]
[US: ˈkæs.l̩.ɪŋ]

rokadesubstantief
{f}

cavil [cavilled, cavilling, cavils] (to criticise for petty or frivolous reasons)
verb
[UK: ˈkæ.vəl]
[US: ˈkæ.vəl]

chicanerenwerkwoord

2345

Zoek geschiedenis