Engels-Nederlands woordenboek »
instruct betekenis in Nederlands
| Engels | Nederlands |
|---|---|
| instruct [instructed, instructing, instructs] (teach, give instruction) verb [UK: ɪn.ˈstrʌkt] [US: ˌɪn.ˈstrəkt] | instruerenwerkwoord |
| instruction [instructions] (act of instructing, teaching, or furnishing with knowledge; information) noun [UK: ɪn.ˈstrʌk.ʃn̩] [US: ˌɪn.ˈstrək.ʃn̩] | onderwijssubstantief |
| instruction [instructions] (order or command) noun [UK: ɪn.ˈstrʌk.ʃn̩] [US: ˌɪn.ˈstrək.ʃn̩] | aanwijzingsubstantief |
| instruction [instructions] (single operation of a processor) noun [UK: ɪn.ˈstrʌk.ʃn̩] [US: ˌɪn.ˈstrək.ʃn̩] | instructiesubstantief |
| instructive (Conveying knowledge, information or instruction) adjective [UK: ɪn.ˈstrʌk.tɪv] [US: ˌɪn.ˈstrək.tɪv] | instructiefbijvoeglijk naamwoord leerrijkbijvoeglijk naamwoord leerzaambijvoeglijk naamwoord |
| instructor [instructors] (one who instructs; a teacher) noun [UK: ɪn.ˈstrʌk.tə(r)] [US: ˌɪn.ˈstrək.tər] | instructeursubstantief instructricesubstantief leermeestersubstantief leermeesteressubstantief |
