Engels-Nederlands woordenboek »

ink betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
ink [inked, inking, inks] (apply ink)
verb
[UK: ɪŋk]
[US: ˈɪŋk]

inktenwerkwoord

ink (coloured fluid used for writing)
noun
[UK: ɪŋk]
[US: ˈɪŋk]

inktsubstantief
{m}

inkcap (fungus of the genus Coprinus, Coprinellus or Coprinopsis)
noun

inktzwamsubstantief
{m} {f}

inkling [inklings] (slight hint, implication, or suggestion given)
noun
[UK: ˈɪŋk.l̩.ɪŋ]
[US: ˈɪŋk.l̩.ɪŋ]

vermoedensubstantief

inkstick (cake of solid ink)
noun

inktstaafsubstantief
{m}

inkwell (container for ink)
noun
[UK: ˈɪŋ.kwel]
[US: ˈɪŋ.kwel]

inktpotsubstantief
{m}

in kind (with goods or services)
adverb
[UK: ɪn kaɪnd]
[US: ɪn ˈkaɪnd]

in naturabijwoord

a chain is only as strong as its weakest link (aphorism)
phrase

de keten is zo sterk als haar zwakste schakelphrase

binge drinking (consumption of excessive amounts of alcohol)
noun
[UK: bɪndʒ ˈdrɪŋkɪŋ]
[US: ˈbɪndʒ ˈdrɪŋkɪŋ]

comazuipensubstantief
{n}

piekdrinkensubstantief
{n}

blink [blinked, blinking, blinks] (to close and reopen both eyes quickly)
verb
[UK: blɪŋk]
[US: ˈblɪŋk]

knipperenwerkwoord

blink [blinked, blinking, blinks] (to flash headlights)
verb
[UK: blɪŋk]
[US: ˈblɪŋk]

flitsenwerkwoord

blink of an eye (moment (a very short period of time))
noun

ogenbliksubstantief
{n}

blinker [blinkers] (eye shield)
noun
[UK: ˈblɪŋkə(r)]
[US: ˈblɪŋkər]

oogklepsubstantief
{f}

blinkered (having tunnel vision (figurative))
adjective
[UK: ˈblɪŋkə(r)d]
[US: ˈblɪŋkərd]

kortzichtigbijvoeglijk naamwoord

met oogkleppenbijvoeglijk naamwoord

bobolink [bobolinks] (songbird)
noun
[UK: ˈbɒ.bə.lɪŋk]
[US: ˈbɒ.bə.lɪŋk]

bobolinksubstantief

rijsttroepiaalsubstantief

brink [brinks] (edge)
noun
[UK: brɪŋk]
[US: ˈbrɪŋk]

randsubstantief

steile randsubstantief

Chink (offensive: Chinese person)
noun
[UK: tʃɪŋk]
[US: ˈtʃɪŋk]

spleetoogsubstantief
{m} {f}

clinker [clinkers] (very hard brick for paving)
noun
[UK: ˈklɪŋkə(r)]
[US: ˈklɪŋkər]

klinkersubstantief

clinker-built (having the hull constructed with overlapping hull planks or plates)
adjective
[UK: ˈklɪŋkə(r) bɪlt]
[US: ˈklɪŋkər ˈbɪlt]

overnaadsbijvoeglijk naamwoord

cufflink (button used to hold a sleeve cuff together)
noun
[UK: ˈkʌ.flɪŋk]
[US: ˈkʌ.flɪŋk]

manchetknoopsubstantief

design thinking noun

ontwerpdenkensubstantief
{n}

dink (sports)
noun
[UK: ˈdɪŋk]
[US: ˈdɪŋk]

lobbensubstantief

do you think you can walk (do you think you can walk?)
phrase

denk je dat je kunt lopen?phrase

doublethink (the power of holding two contradictory beliefs)
noun
[UK: ˈdʌb.l̩.ˌθɪŋk]
[US: ˈdʌ.bəl.ˌθɪŋk]

dubbeldenksubstantief

drink [drank, drunk, drinking, drinks] (consume liquid through the mouth)
verb
[UK: drɪŋk]
[US: ˈdrɪŋk]

drinkenwerkwoord

drink like a fish (drink alcohol heavily)
verb
[UK: drɪŋk ˈlaɪk ə fɪʃ]
[US: ˈdrɪŋk ˈlaɪk ə ˈfɪʃ]

drinken als een tempelierwerkwoord

drink someone under the table (drink more alcohol than)
verb

iemand onder tafel drinkenwerkwoord

drinkable (safe to drink)
adjective
[UK: ˈdrɪŋk.əb.l̩]
[US: ˈdrɪnk.əb.l̩]

drinkbaarbijvoeglijk naamwoord

drinking fountain (device that is used to provide water to drink)
noun
[UK: ˈdrɪŋk.ɪŋ.ˌfaʊn.tɪn]
[US: ˈdrɪŋk.ɪŋ.ˌfaʊn.tɪn]

drinkenfonteinsubstantief

drinking game (game involving drinking)
noun

bierspelsubstantief
{n}

drinkspelsubstantief
{n}

drinking horn (drinking vessel fashioned from an animal's horn)
noun
[UK: ˈdrɪŋkɪŋ hɔːn]
[US: ˈdrɪŋkɪŋ ˈhɔːrn]

drinkhoornsubstantief
{m}

drinking-horn (a drinking-vessel made from the horn of an animal)
noun
[UK: ˈdrɪŋk.ɪŋ.hɔːn]
[US: ˈdrɪŋk.ɪŋ.hɔːn]

drinkhoornsubstantief
{m}

drinking song (song which celebrates or accompanies drinking alcohol)
noun

drinkliedsubstantief

drinking straw (a long plastic or paper tube through which a drink is drunk)
noun
[UK: ˈdrɪŋkɪŋ strɔː]
[US: ˈdrɪŋkɪŋ ˈstrɒ]

pijpenstrootjesubstantief
{n}

rietjesubstantief
{n}

12

Zoek geschiedenis