Engels-Nederlands woordenboek »

end betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
endorse [endorsed, endorsing, endorses] (support)
verb
[UK: ɪn.ˈdɔːs]
[US: en.ˈdɔːrs]

bevestigenwerkwoord

goedkeurenwerkwoord

ondersteunenwerkwoord

endorsement [endorsements] (the act or quality of endorsing)
noun
[UK: ɪn.ˈdɔː.smənt]
[US: en.ˈdɔːr.smənt]

bekrachtigingsubstantief

endoscope [endoscopes] (instrument)
noun
[UK: ˈen.də.skəʊp]
[US: ˈen.dəskoʊp]

endoscoopsubstantief
{m}

endosymbiotic theory (the theory that concerns the origins of mitochondria and chloroplasts)
noun

endosymbiontenhypothesesubstantief

endothermic (zoology: of animal with regulated temperature)
adjective
[UK: ˌen.dəʊ.ˈθɜː.mɪk]
[US: ˌendo.ʊ.ˈθɜː.mɪk]

warmbloedigbijvoeglijk naamwoord

endovascular (within a blood vessel)
adjective

endovasculairbijvoeglijk naamwoord

endow [endowed, endowing, endows] (to enrich or furnish with some faculty or quality)
verb
[UK: ɪn.ˈdaʊ]
[US: en.ˈdaʊ]

schenkenwerkwoord

endow [endowed, endowing, endows] (to give property to (someone) as a gift; to provide with support in the form of a permanent fund of money or other benefits)
verb
[UK: ɪn.ˈdaʊ]
[US: en.ˈdaʊ]

begiftigenwerkwoord

doterenwerkwoord

endowment [endowments] (property or funds invested for the support and benefit of a person or not-for-profit institution)
noun
[UK: ɪn.ˈdaʊ.mənt]
[US: en.ˈdaʊ.mənt]

dotatiesubstantief
{f}

endowment [endowments] (something with which a person or thing is endowed)
noun
[UK: ɪn.ˈdaʊ.mənt]
[US: en.ˈdaʊ.mənt]

giftsubstantief
{m}

endurable (able to be endured; tolerable; bearable)
adjective
[UK: ɪn.ˈdjuː.rəb.l̩]
[US: ɪn.ˈdjuː.rəb.l̩]

draaglijkbijvoeglijk naamwoord

endurable (likely to endure; durable)
adjective
[UK: ɪn.ˈdjuː.rəb.l̩]
[US: ɪn.ˈdjuː.rəb.l̩]

duurzaambijvoeglijk naamwoord

endurance (the measure of a person's stamina or persistence)
noun
[UK: ɪn.ˈdjʊə.rəns]
[US: ˈen.də.rəns]

uithoudingsvermogensubstantief
{n}

endure [endured, enduring, endures] (to continue despite obstacles)
verb
[UK: ɪn.ˈdjʊə(r)]
[US: en.ˈdjʊr]

voortdurenwerkwoord

endure [endured, enduring, endures] (to suffer)
verb
[UK: ɪn.ˈdjʊə(r)]
[US: en.ˈdjʊr]

doorstaanwerkwoord

endure [endured, enduring, endures] (to tolerate something)
verb
[UK: ɪn.ˈdjʊə(r)]
[US: en.ˈdjʊr]

verdragenwerkwoord

en dash (typographical symbol –)
noun
[UK: ən ˈdæʃ]
[US: ˈen ˈdæʃ]

half kastlijntjesubstantief
{n}

a friend in need is a friend indeed (if a friend helps you when you are in need, they are a true friend)
phrase
[UK: ə ˈfrend ɪn niːd ɪz ə ˈfrend ɪn.ˈdiːd]
[US: ə ˈfrend ɪn ˈniːd ˈɪz ə ˈfrend ˌɪn.ˈdiːd]

in nood leert men zijn vrienden kennenphrase

abend (abnormal end)
noun
[UK: ˈæ.bend]
[US: ˈæ.bend]

voortijdige beëindigingsubstantief
{m}

abend (to terminate abnormally)
verb
[UK: ˈæ.bend]
[US: ˈæ.bend]

voortijdig beëindigenwerkwoord

Achilles tendon [Achilles tendons] (strong tendon in the calf of the leg)
noun
[UK: əˈk.ɪ.liːz ˈten.dən]
[US: əˈk.ɪ.liz ˈten.dən]

achillespeessubstantief
{f}

Advent calendar (calendar used to count down the days of Advent)
noun

adventskalendersubstantief
{m}

agenda [agendas] (temporally organized plan)
noun
[UK: ə.ˈdʒen.də]
[US: ə.ˈdʒen.də]

agendasubstantief
{m}

plansubstantief
{n}

programmasubstantief
{n}

schemasubstantief
{n}

all's well that ends well (A happy ending makes up for everything that has gone before...)
phrase
[UK: ˈɒlz wel ðæt endz wel]
[US: ˈɒlz ˈwel ˈðæt ˈendz ˈwel]

al goedphrase

eind goedphrase

amend [amended, amending, amends] (to make a formal alteration)
verb
[UK: ə.ˈmend]
[US: ə.ˈmend]

amenderenwerkwoord

amend [amended, amending, amends] (to make better)
verb
[UK: ə.ˈmend]
[US: ə.ˈmend]

aanpassenwerkwoord

corrigerenwerkwoord

verbeterenwerkwoord

append [appended, appending, appends] (to add as an accessory)
verb
[UK: ə.ˈpend]
[US: ə.ˈpend]

bijvoegenwerkwoord

toevoegenwerkwoord

append [appended, appending, appends] (to hang or attach to, as by a string)
verb
[UK: ə.ˈpend]
[US: ə.ˈpend]

aanhechtenwerkwoord

bevestigenwerkwoord

hechtenwerkwoord

123

Zoek geschiedenis