Engels-Nederlands woordenboek »

eden betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
Eden (garden)
proper noun
[UK: ˈiːd.n̩]
[US: ˈiːd.n̩]

Edeneigennam
{n}

Edenic (of or suggesting Eden)
noun

paradijselijksubstantief

antecedent [antecedents] (ancestor)
noun
[UK: ˌæn.tɪ.ˈsiːdnt]
[US: ˌæn.tə.ˈsiː.dənt]

voorouder [voorouders]substantief
{c}

antecedent [antecedents] (any thing that precedes another thing)
noun
[UK: ˌæn.tɪ.ˈsiːdnt]
[US: ˌæn.tə.ˈsiː.dənt]

antecedentsubstantief
{n}

voorafgaandesubstantief
{n}

antecedent (earlier in time or order)
adjective
[UK: ˌæn.tɪ.ˈsiːdnt]
[US: ˌæn.tə.ˈsiː.dənt]

voorafgaandbijvoeglijk naamwoord

vroegerbijvoeglijk naamwoord

condition precedent noun

opschortende voorwaardesubstantief
{f}

credence (acceptance of a belief or claim)
verb
[UK: ˈkriːdns]
[US: ˈkriː.dəns]

aannemenwerkwoord

aanvaardenwerkwoord

gelovenwerkwoord

credence (acceptance of a belief or claim)
noun
[UK: ˈkriːdns]
[US: ˈkriː.dəns]

aannamesubstantief
{f}

aanvaarding [aanvaardingen]substantief
{f}

geloofsubstantief
{n}

credence (credential or supporting material for a person or claim)
noun
[UK: ˈkriːdns]
[US: ˈkriː.dəns]

aanbevelingsubstantief
{f}

bewijssubstantief
{n}

ondersteuningsubstantief
{f}

credentials (documentary evidence of someone's right to credit or authority)
verb
[UK: krɪ.ˈden.ʃl̩z]
[US: krə.ˈden.ʃl̩z]

geloofsbriefwerkwoord
{m}

Garden of Eden (place where Adam and Eve first lived)
proper noun
[UK: ˈɡɑːd.n̩ əv ˈiːd.n̩]
[US: ˈɡɑːr.dn̩ əv ˈiːd.n̩]

hof van Edeneigennam
{m}

irredentism (an annexation doctrine)
noun
[UK: ˌɪ.rə.ˈden.ˌtɪ.zəm]
[US: ˌɪ.rə.ˈden.ˌtɪ.zəm]

irredentismesubstantief
{m}

irredentist (adherent of irredentism)
noun
[UK: ˌɪ.rɪ.ˈden.tɪst]
[US: ˌɪ.rɪ.ˈden.tɪst]

irredentistischsubstantief

irredentist adjective
[UK: ˌɪ.rɪ.ˈden.tɪst]
[US: ˌɪ.rɪ.ˈden.tɪst]

voorstander van hereniging met het moederlandbijvoeglijk naamwoord

Kingdom of Sweden (official name of Sweden)
proper noun

Koninkrijk Zwedeneigennam
{n}

letter of credence noun
[UK: ˈle.tə(r) əv ˈkriːdns]
[US: ˈle.tər əv ˈkriː.dəns]

geloofsbriefsubstantief
{m}

precedence (the state of preceding in importance or priority)
noun
[UK: ˈpre.sɪ.dəns]
[US: ˈpre.sə.dəns]

voorrangsubstantief
{m}

precedent [precedents] (leading case which is cited to justify a judgment)
noun
[UK: ˈpre.sɪ.dənt]
[US: ˈpre.sə.dənt]

jurisprudentiesubstantief

precedent [precedents] (past act used as example)
noun
[UK: ˈpre.sɪ.dənt]
[US: ˈpre.sə.dənt]

precedentsubstantief

sedentary (not moving, not migratory)
adjective
[UK: ˈsedn.tri]
[US: ˈse.dən.ˌte.ri]

sedentairbijvoeglijk naamwoord

sedentary (not moving much; sitting around)
adjective
[UK: ˈsedn.tri]
[US: ˈse.dən.ˌte.ri]

stilzittendbijvoeglijk naamwoord

Sweden (Scandinavian country)
proper noun
[UK: ˈswiːd.n̩]
[US: ˈswiːd.n̩]

Zwedeneigennam
{n}

Swedenborgianism (Christian denomination influenced by Swedenborg)
noun

Swedenborgianismesubstantief
{n}

unprecedented (never before seen or done, without precedent)
adjective
[UK: ʌn.ˈpre.sɪ.den.tɪd]
[US: ʌn.ˈpre.sə.ˌden.təd]

ongekendbijvoeglijk naamwoord

zonder precedentbijvoeglijk naamwoord

Zoek geschiedenis