Engels-Nederlands woordenboek »

dan betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
Dan (fifth son of Jacob)
proper noun
[UK: dæn]
[US: ˈdæn]

Daneigennam
{m}

dance card (card on which a woman listed those she had agreed to dance with)
noun
[UK: dɑːns kɑːd]
[US: ˈdæns ˈkɑːrd]

balboekjesubstantief
{n}

dance step noun
[UK: dɑːns step]
[US: ˈdæns ˈstep]

danspassubstantief
{m}

danceable (suitable for dancing)
adjective
[UK: ˈdɑːnsəbl ]
[US: ˈdænsəbl ]

dansbaarbijvoeglijk naamwoord

dancehall (public hall for dancing)
noun

danszaalsubstantief
{m}

dancer [dancers] (a female person who dances)
noun
[UK: ˈdɑːn.sə(r)]
[US: ˈdæn.sər]

danseressubstantief
{f}

dancer [dancers] (euphemism for stripper)
noun
[UK: ˈdɑːn.sə(r)]
[US: ˈdæn.sər]

exotisch dansersubstantief
{m}

karakterdansersubstantief
{m}

stripdansersubstantief
{m}

dancer [dancers] (person who dances)
noun
[UK: ˈdɑːn.sə(r)]
[US: ˈdæn.sər]

dansersubstantief
{m}

dancing (activity of dancing)
noun
[UK: ˈdɑːns.ɪŋ]
[US: ˈdæns.ɪŋ]

dansensubstantief
{n}

dandelion [dandelions] (plant, wild flower of the genus Taraxacum)
noun
[UK: ˈdæn.dɪ.laɪən]
[US: ˈdæn.də.ˌlaɪən]

leeuwentandsubstantief
{m}

paardenbloemsubstantief

dandruff (skin flakes)
noun
[UK: ˈdæn.drʌf]
[US: ˈdæn.drʌf]

hoofdroossubstantief
{f}

pellekessubstantief
{f}

roossubstantief
{f}

Dane (person from Denmark or of Danish descent)
noun
[UK: deɪn]
[US: ˈdeɪn]

Deensubstantief
{m}

Deensesubstantief
{f}

danger [dangers] (exposure to likely harm)
noun
[UK: ˈdeɪn.dʒə(r)]
[US: ˈdeɪn.dʒər]

gevaarsubstantief
{n}

danger [dangers] (instance or cause of liable harm)
noun
[UK: ˈdeɪn.dʒə(r)]
[US: ˈdeɪn.dʒər]

bedreigingsubstantief
{f}

dangerous (full of danger)
adjective
[UK: ˈdeɪn.dʒə.rəs]
[US: ˈdeɪn.dʒə.rəs]

gevaarlijkbijvoeglijk naamwoord

gevaarlijkebijvoeglijk naamwoord

dangle [dangled, dangling, dangles] (hang loosely)
verb
[UK: ˈdæŋ.ɡl̩]
[US: ˈdæŋ.ɡl̩]

bengelenwerkwoord

bungelenwerkwoord

Danian (a subdivision of the Paleocene epoch)
proper noun

Danieneigennam

Daniel (book of the Bible)
proper noun
[UK: ˈdɑː.nɪəl]
[US: ˈdæ.njəl]

Boek Daniëleigennam
{n}

Daniëleigennam

Daniel (male given name)
proper noun
[UK: ˈdɑː.nɪəl]
[US: ˈdæ.njəl]

Daneeleigennam
{m}

Danish (language)
proper noun
[UK: ˈdeɪ.nɪʃ]
[US: ˈdeɪ.ˌnɪʃ]

Deenseigennam
{n}

Danish (of Denmark)
adjective
[UK: ˈdeɪ.nɪʃ]
[US: ˈdeɪ.ˌnɪʃ]

Deensbijvoeglijk naamwoord

dank [danker, dankest] (dark, damp and humid)
adjective
[UK: dæŋk]
[US: ˈdæŋk]

klambijvoeglijk naamwoord

vochtigbijvoeglijk naamwoord

dank [danker, dankest] (highly potent)
adjective
[UK: dæŋk]
[US: ˈdæŋk]

strafbijvoeglijk naamwoord

Danny (Diminutive of Dan, Daniel)
proper noun
[UK: ˈdæ.ni]
[US: ˈdæ.ni]

Daaneigennam
{m}

danse macabre (a conventional subject of artistic painting or drawing)
noun

dodendanssubstantief

Dantesque (of or pertaining to Dante or his style, with elevated tone and somber focus)
adjective
[UK: dantˈesk]
[US: dæntˈesk]

danteskbijvoeglijk naamwoord

Danube (river of Europe that flows to the Black Sea)
proper noun
[UK: ˈdæ.njuːb]
[US: ˈdæ.njuːb]

Donaueigennam

Danzig (the former name of Gdańsk, see also: Gdańsk)
proper noun
[UK: ˈdæn.zɪɡ]
[US: ˈdæn.zɪɡ]

Danzigeigennam

abidance (compliance)
noun
[UK: ə.ˈbaɪ.dəns]
[US: ə.ˈbaɪdns]

nakomen vansubstantief
{n}

nalevingsubstantief
{m}

12

Zoek geschiedenis