Engels-Nederlands woordenboek »

course betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
course [coursed, coursing, courses] (Flow)
verb
[UK: kɔːs]
[US: ˈkɔːrs]

vloeienwerkwoord

course [courses] (itinerary of a race)
noun
[UK: kɔːs]
[US: ˈkɔːrs]

parcourssubstantief
{n}

course [courses] (learning program)
noun
[UK: kɔːs]
[US: ˈkɔːrs]

cursussubstantief
{m}

course [courses] (nautical: direction of movement of a vessel)
noun
[UK: kɔːs]
[US: ˈkɔːrs]

koerssubstantief
{m}

course [coursed, coursing, courses] (Pursue)
verb
[UK: kɔːs]
[US: ˈkɔːrs]

achternazittenwerkwoord

achtervolgenwerkwoord

course [courses] (sports: trajectory of a ball etc.)
noun
[UK: kɔːs]
[US: ˈkɔːrs]

baansubstantief

course [courses] (stage of a meal)
noun
[UK: kɔːs]
[US: ˈkɔːrs]

gangsubstantief
{m}

gerechtsubstantief
{n}

course [courses] noun
[UK: kɔːs]
[US: ˈkɔːrs]

loopsubstantief
{m}

coursebook (textbook)
noun
[UK: ˈkɔːs.bʊk]
[US: ˈkɔːrs.bʊk]

cursusboeksubstantief
{n}

collision course (path leading to a collision)
noun

ramkoerssubstantief
{m}

concourse (a large group of people; a crowd)
noun
[UK: ˈkɒŋk.ɔːs]
[US: ˈkɑːnˌk.ɔːrs]

dromsubstantief

menigtesubstantief

concourse (a large open space in a building where people can gather)
noun
[UK: ˈkɒŋk.ɔːs]
[US: ˈkɑːnˌk.ɔːrs]

ruimtesubstantief

wachtzaalsubstantief

concourse (the running or flowing together of things; the meeting of things)
noun
[UK: ˈkɒŋk.ɔːs]
[US: ˈkɑːnˌk.ɔːrs]

samenkomstsubstantief

toevloedsubstantief

crash course (quick, intense course)
noun
[UK: kræʃ kɔːs]
[US: ˈkræʃ ˈkɔːrs]

crashcoursesubstantief
{m}

snelcursussubstantief
{m}

stoomcursussubstantief
{m}

cream-colored courser (Cursorius cursor)
noun

renvogelsubstantief
{m}

discourse [discoursed, discoursing, discourses] (engage in discussion or conversation)
verb
[UK: ˈdɪs.kɔːs]
[US: ˈdɪs.kɔːrs]

converserenwerkwoord

sprekenwerkwoord

discourse [discourses] (expression in (spoken or written) words)
noun
[UK: ˈdɪs.kɔːs]
[US: ˈdɪs.kɔːrs]

betoogsubstantief
{n}

communicatiesubstantief
{f}

conversatiesubstantief
{f}

discussiesubstantief
{n}

gespreksubstantief
{n}

uitingsubstantief
{f}

discourse [discourses] (formal lengthy exposition of some subject)
noun
[UK: ˈdɪs.kɔːs]
[US: ˈdɪs.kɔːrs]

discourssubstantief
{n}

verhandelingsubstantief
{f}

discourse [discourses] (in social sciences)
noun
[UK: ˈdɪs.kɔːs]
[US: ˈdɪs.kɔːrs]

vertoogsubstantief

discourse [discourses] (rational expression, reason)
noun
[UK: ˈdɪs.kɔːs]
[US: ˈdɪs.kɔːrs]

redesubstantief
{f}

discourse [discoursed, discoursing, discourses] (to debate)
verb
[UK: ˈdɪs.kɔːs]
[US: ˈdɪs.kɔːrs]

besprekenwerkwoord

discourse [discourses] (verbal exchange or conversation)
noun
[UK: ˈdɪs.kɔːs]
[US: ˈdɪs.kɔːrs]

gedachtewisselingsubstantief
{f}

discourse [discoursed, discoursing, discourses] (write or speak formally and at length)
verb
[UK: ˈdɪs.kɔːs]
[US: ˈdɪs.kɔːrs]

betogenwerkwoord

een betoog houdenwerkwoord

een redewerkwoord

houdenwerkwoord

12