Engels | Nederlands |
---|---|
born (given birth to) adjective [UK: bɔːn] [US: ˈbɔːrn] | geborenbijvoeglijk naamwoord |
born-again (renewed commitment to Jesus Christ) adjective | wedergeborenbijvoeglijk naamwoord |
born with a silver spoon in one's mouth (born rich or in a wealthy family) adjective | met een gouden lepel in de mond geborenbijvoeglijk naamwoord |
borne (carried, supported) adjective [UK: bɔːn] [US: ˈbɔːrn] | gedragenbijvoeglijk naamwoord ondersteundbijvoeglijk naamwoord |
Borneo (island) proper noun [UK: ˈbɔː.ni.ˌəʊ] [US: ˈbɔːr.niˌo.ʊ] | Borneoeigennam |
aborning (coming in existence) adverb | in het kraambedbijwoord in wordingbijwoord |
be born (come into existence through birth) verb [UK: bi bɔːn] [US: bi ˈbɔːrn] | geboren wordenwerkwoord ter wereld komenwerkwoord |
be born yesterday (to be inexperienced) verb | van gisteren zijnwerkwoord |
firstborn (the first child in a family) noun [UK: ˈfɜːst.bɔːn] [US: ˈfɝːst.ˌbɔːrn] | eerstelingsubstantief eerstgeborenesubstantief |
forbear [forbore, forborne, forbearing, forbears] (to control oneself when provoked) verb [UK: fɔː.ˈbeə(r)] [US: fɔːr.ˈbeər] | zich inhoudenwerkwoord |
forbear [forbore, forborne, forbearing, forbears] (to keep away from) verb [UK: fɔː.ˈbeə(r)] [US: fɔːr.ˈbeər] | zich onthoudenwerkwoord |
I was born in ... (I was born in ... (year)) phrase | ik ben geboren in ...phrase |
inborn (Innate, possessed by an organism at birth) adjective [UK: ˌɪn.ˈbɔːn] [US: ˈɪn.ˌbɔːrn] | aangeborenbijvoeglijk naamwoord |
newborn (recently born baby) noun [UK: ˈnjuː.bɔːn] [US: ˈnuː.bɔːrn] | borelingsubstantief neonaatsubstantief neonatussubstantief nieuwgeborenesubstantief pasgeborenesubstantief |
newborn (recently born) adjective [UK: ˈnjuː.bɔːn] [US: ˈnuː.bɔːrn] | pasgeborenbijvoeglijk naamwoord |
reborn (revived or regenerated, especially emotionally or spiritually) adjective [UK: ˌriː.ˈbɔːn] [US: ˈriː.ˈbɔːrn] | herborenbijvoeglijk naamwoord |
stillborn (dead at birth) adjective [UK: ˈstɪl.bɔːn] [US: ˈstɪl.ˈbɔːrn] | doodgeborenbijvoeglijk naamwoord |
stubborn (refusing to move or change one's opinion) adjective [UK: ˈstʌ.bən] [US: ˈstʌ.bərn] | halsstarrigbijvoeglijk naamwoord hardnekkigbijvoeglijk naamwoord koppigbijvoeglijk naamwoord |
stubbornness (state of being stubborn) noun [UK: ˈstʌ.bən nəs] [US: ˈstʌ.bərn.nəs] | halsstarrigheidsubstantief |
tick-borne encephalitis (viral disease) noun | TBEsubstantief tekenencefalitissubstantief |
unborn (not born) adjective [UK: ˌʌn.ˈbɔːn] [US: ˈʌn.ˈbɔːrn] | ongeborenbijvoeglijk naamwoord |