Engels-Nederlands woordenboek »

bi- betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
bivouac (to set up camp)
verb
[UK: ˈbɪ.vʊæk]
[US: ˈbɪv.wæk]

bivakkerenwerkwoord

biweekly (occurring every two weeks)
adjective
[UK: bi.wee.kli]
[US: baɪ.ˈwiː.kli]

om de weekbijvoeglijk naamwoord

biweekly (occurring twice a week)
adjective
[UK: bi.wee.kli]
[US: baɪ.ˈwiː.kli]

tweemaal per weekbijvoeglijk naamwoord

bizarre (strangely unconventional)
adjective
[UK: bɪ.ˈzɑː(r)]
[US: bə.ˈzɑːr]

bizarbijvoeglijk naamwoord

bizbabble (verbiage of business executives)
noun

bedrijfslingosubstantief
{n}

babi panggang (Indonesian dish)
noun

babi pangangsubstantief
{m}

8910

Zoek geschiedenis