Engels | Nederlands |
---|---|
bail [bails] (security) noun [UK: beɪl] [US: ˈbeɪl] | borgtochtsubstantief |
bailiff [bailiffs] (equivalent officers of the court in foreign contexts) noun [UK: ˈbeɪ.lɪf] [US: ˈbeɪ.ləf] | ammansubstantief baljuwsubstantief drossaardsubstantief drostsubstantief gerechtsdeurwaardersubstantief meiersubstantief schoutsubstantief |
bailiwick [bailiwicks] (area or subject of authority or involvement) noun [UK: ˈbeɪ.lɪ.wɪk] [US: ˈbeɪ.lə.ˌwɪk] | competentiesubstantief domeinsubstantief gezagsubstantief |
bailiwick [bailiwicks] (precincts within which a bailiff has jurisdiction) noun [UK: ˈbeɪ.lɪ.wɪk] [US: ˈbeɪ.lə.ˌwɪk] | baljuwschapsubstantief meierijsubstantief |