Engels-Nederlands woordenboek »

ali betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
Ali (male given name from Arabic)
proper noun
[UK: ˈæ.li]
[US: ˈɑː.li]

Alieigennam

alibi [alibis] (criminal legal defense)
noun
[UK: ˈæ.lə.baɪ]
[US: ˈæ.lə.ˌbaɪ]

alibisubstantief
{n}

Alice (female given name)
proper noun
[UK: ˈæ.lɪs]
[US: ˈæ.ləs]

Aliceeigennam
{f}

alien [aliens] (foreigner)
noun
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

allochtoonsubstantief
{m}

buitenlandersubstantief
{m}

vluchtelingsubstantief
{m}

vluchtelingesubstantief
{f}

alien [aliens] (life form of non-Earth origin)
noun
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

aliensubstantief
{m}

ruimtewezensubstantief
{n}

alien (not belonging to the same country)
adjective
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

allochtoonbijvoeglijk naamwoord

buitenlandsbijvoeglijk naamwoord

alien [aliens] (person, etc. from outside)
noun
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

vreemdelingsubstantief
{m}

vreemdelingesubstantief
{f}

alien (pertaining to extraterrestrial life)
adjective
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

buitenaardsbijvoeglijk naamwoord

alien (very unfamiliar, strange)
adjective
[UK: ˈeɪ.liən]
[US: ˈeɪ.liən]

vreemdbijvoeglijk naamwoord

alienate [alienated, alienating, alienates] (to convey or transfer)
verb
[UK: ˈeɪ.liə.neɪt]
[US: ˈeɪ.ljə.ˌnet]

vervreemdenwerkwoord

alienation [alienations] (emotional isolation or dissociation)
noun
[UK: ˌeɪ.liə.ˈneɪ.tʃn̩]
[US: ˌe.liə.ˈneɪʃ.n̩]

vervreemdingsubstantief

alienation [alienations] (the act of alienating)
noun
[UK: ˌeɪ.liə.ˈneɪ.tʃn̩]
[US: ˌe.liə.ˈneɪʃ.n̩]

vervreemdensubstantief

alienation [alienations] (the state of being alienated)
noun
[UK: ˌeɪ.liə.ˈneɪ.tʃn̩]
[US: ˌe.liə.ˈneɪʃ.n̩]

vervreemdsubstantief

alike (having resemblance; similar)
adjective
[UK: ə.ˈlaɪk]
[US: ə.ˈlaɪk]

gelijkbijvoeglijk naamwoord

hetzelfdebijvoeglijk naamwoord

alimony (a court-enforced allowance)
noun
[UK: ˈæ.lɪ.mə.ni]
[US: ˈæ.ləˌmo.ʊ.ni]

alimentatiesubstantief
{f}

alimentatiegeldsubstantief
{n}

alimony (the means to support life)
noun
[UK: ˈæ.lɪ.mə.ni]
[US: ˈæ.ləˌmo.ʊ.ni]

dagelijks broodsubstantief
{n}

levensonderhoudsubstantief
{n}

onderhoudsubstantief
{n}

alive (having life)
adjective
[UK: ə.ˈlaɪv]
[US: ə.ˈlaɪv]

levendbijvoeglijk naamwoord

alive (in a state of action)
adjective
[UK: ə.ˈlaɪv]
[US: ə.ˈlaɪv]

levendigbijvoeglijk naamwoord

a little (to a small extent or degree)
adverb
[UK: ə ˈlɪt.l̩]
[US: ə ˈlɪt.l̩]

een beetjebijwoord

watbijwoord

abalienate (to transfer the title of)
verb

abaliënerenwerkwoord

abalienation (act of abalienating)
noun

abaliënatiesubstantief
{m}

abnormality [abnormalities] (something abnormal)
noun
[UK: ˌæb.nɔː.ˈmæ.lə.ti]
[US: ˌæb.nɔːr.ˈmæ.lə.ti]

afwijkingsubstantief
{m}

misvormingsubstantief
{m}

abnormality [abnormalities] (state of being abnormal)
noun
[UK: ˌæb.nɔː.ˈmæ.lə.ti]
[US: ˌæb.nɔːr.ˈmæ.lə.ti]

abnormaliteitsubstantief
{m}

abnormalize (to make abnormal)
verb

abnormaal makenwerkwoord

acetylsalicylic acid (acetate ester of salicylic acid; aspirin)
noun
[UK: ˌasɪtˌɪlsəlɪsˈɪlɪk ˈasɪd]
[US: ˌæsɪtˌɪlsəlɪsˈɪlɪk ˈæsɪd]

acetylsalicylzuursubstantief
{n}

acromegaly [acromegalies] (chronic disease marked by enlargement of the bones)
noun

acromegaliesubstantief
{f} {m}

actuality [actualities] (the quality of being actual or factual)
noun
[UK: ˌæk.tʃu.ˈæ.lə.ti]
[US: ˌæk.tʃə.ˈwæ.lə.ti]

feitsubstantief

realiteitsubstantief

12

Zoek geschiedenis